249
deed daarenboven de tijd ertoe, enkele weken, enkele maanden, die vriend had ook haar niet in enkele maanden vergeten, hoezeer ze het had begeerd, tot stilling van wroeging en bitter zelfverwijt. Maar haar diepste wezen had aan die ver-toogen geen deel, ze voelde het, terwijl ze peinsde, de volheid van het toestemmend gevoel bleef uit, het klonk alles als muziek uit een schriel instrument, lusteloos bespeeld, mat en mager. Inwendig trilde ze van ongeduld en ongedurigheid, het kind weerde zich alweer tegen den volwassene en liet die vermanen en praten en dreigde dreinend zijn eigen zin te doen. Want hoe, als een ander in den tijd, dien zij verloopen liet, hem nabij kwam en voor zichzelf veroverde? Al het bloed vloog prikkelend naar haar huid, onrust ontwrong haar wrange zuchten, ze sprong uit haar stoel en liep heen en weer en klemde de handen ineen in het benauwde besef van haar onmacht. Ze voelde zich bezeten van de koorts, die uitvinders kunnen hebben, verdwaasd in den waan, dat een ander hen met dezelfde vinding voor zal zijn, als ze niet dag en nacht in het touw blijven. Ze zag hem terug met zijn donkeren, ingekeerden blik, die niets scheen te beloven, maar ook niets weigerde en den zweem van zijn glimlach, zooals ze hem dien middag met de meisjes had gezien. Waren ze hem allen onverschillig, of bezat hij met elk van haar een klein en lieflijk geheim, dat hij met gemak en kalmte voor elk der anderen verborg en