228
ze nooit haar gebrek vergat en uren achtereen, zonder dat haar stem haar begaf of verslapte, luidkeels het nieuws van dagen vertelde met allerlei dwaze en grappige verzinsels; en wanneer de ander, die zwak en traag ter Tseen was, ook haar soms bezocht, en ze leidde haar daarna huiswaarts, dan liep ze langzaam en bezadigd, terwijl de oude dame zwaar leunde op haar arm, en verblijdde zich met zwellend hart in haar jonkheid en kracht, de andere ten liefde.
Februari kwam rumoerig los met water en wind, het bleef zóó donker, dat er van het lengen der dagen niets te bespeuren viel en Heieen dadelijk na schooltijd haar lamp ontstak. Daarna was ze alleen en dikwijls bekroop haar de lust, er uit te trekken en naar dezen of genen van haar vrienden te gaan, maar ze durfde niet meer. Ze was bang, zich te laten gaan en den laster vat op zich te geven. Want het had lang geduurd, voordat ze het wilde ge-looven, doch nu moest ze het eindelijk wel erkennen, de laster school overal, onder een schijn van trouwhartigheid, achter de oprechtste woorden. En nu dan eenmaal haar wantrouwen was opgewekt, nu dorst ze niet meer spreken en lachen, was ze schuw en schichtig; de enkele malen, dat ze zich nog in gezelschap begaf, voelde ze haar bloed in een benauwd bonzen opdringen naar haar hart, als menschen fluisterden in hoeken, en keek ze vorschend in de oogen, om te weten wat ze van haar dachten en in haar afwezigheid van