224
niet deren kon. Ze wilde tusschen menschen leven, die niet door verschillen gedeeld, door partijschappen gekerfd zijn, doch in eenheid van denken, voelen en handelen gebonden, opdat geen opmerken van verschillen haar meer zou verontrusten en drijven tot het onderzoek naar den aard van ieders motieven, en ieders hardnekkigheid. De domheid zou er verdraaglijk zijn, goedig en argeloos en van waanwijzen opsmuk ontdaan, de openlijke en erkende zelfzucht tienmaal verkieslijker dan de geniepige inhaligheid, die nimmer zichzelf betrappen mag, van verlichten en beschaafden.
Daar zou ze tot rust komen. In een vredigheid, die naar vreugde aardde, overzag ze haar plan. Het zou haar licht vallen, na haar jarenlange oefening in zwaarder werk, een plaats aan een dorpsschool te krijgen, ze zou maar te kiezen hebben. Dadelijk na de vacantie zou ze haar ontslag verzoeken en omzien naar een nieuwe woonplaats.