2o6
een. Peinzend ging ze door.... Het was wel altijd en overal datzelfde wonderlijke, dat geen ding op zichzelf, maar door een ander ding bestond.... als bouwvallige huizen.... die met elkaar zich staande houden, maar ieder afzonderlijk zouden moeten instorten door gebrek aan steun en innerlijk evenwicht.
Toen dacht ze ook aan een ouden man, die haar had liefgehad en voor wien ze zich sterk en standvastig had kunnen toonen, omdat zijn slinkende zekerheid, de angst die hem bekroop in den laten avond van zijn leven, haar sterkte en standvastigheid van noode had. Nooit had hij van haar eigen twijfel en vertwijfeling geweten —, haar zekerheid van een Eeuwig Leven had zijn
wankelend wezen met den dood verzoend----zoo
had hij zich staande gehouden aan wat niet bestond en zij had zich staande gehouden aan een liefde, die hij wellicht om dezelfde redenen tot
harentwille had voorgewend____ geen van hen
beiden had op zichzelf kunnen staan, maar de een door den ander, en de ander door den een, zóó hadden ze zich overeind gehouden.... en beiden hun wezenlijke krachten gevoed uit wat niet was, uit een schijn____
En aldus was het overal, en ook dit wankelen tusschen schijnen en zijn had ze als kind voorvoeld in haar vluchtigen angst om de ,,foto van een spiegelbeeld."
Vele dingen dreven Heieen gedurende dat