85
een kleinen donkeren bal, duister was de oneindigheid, eindeloos het getal der ballen, van overal zwierven ze aan in een gierenden nachtwind,, elkander even voorbij en weer voor eeuwig weg. En dit alles was Eén, dit alles hing als een keten te zamen, Heelal en Aarde, Toen en Nu, en elk afzonderlijk ding, ook zij zelf was er een schakel van.... en de keten ving ergens aan, eindigde ergens.. .. had zijn bestemming, maar waar, maar welke.... ?
Dan rukte Heieen zich los en vluchtte naar haar huis, vermeed haar kamer en bleef met de oude vrouw te zamen in de warme keuken eten.
Want ze wilde niet in eenzaamheid ziek en niet gek worden, anderen tot last; ze zocht evenmin hulp en verlichting meer bij de menschen, pogende dezen in haar lijden te betrekken, want niemand kon dat lijden begrijpen die het niet mede-leed, omdat begrijpen en zijn éénzelfde is, en velen geloofden haar dus niet of noemden haar leed met oppervlakkige en dwaze en geringe namen, zoodat Heieen de witte drift in zich voelde, en een gloeiende onrust, waarin ze haat proefde tegen anderen, haat dien ze nimmer had gekend en niet kennen wilde, omdat hij haar bestaan nog verder verwarren en verzwaren zou en dit althans door zwijgen en afzondering was te ontgaan.
Zoo verkreeg ze met haar zorg slechts wat naar rust geleek en de echte rust niet. Ze had als kind eenmaal gelezen van een bloedvlek op een grau