i6o
wist van geen bitterder en dieper waarheid dan van deze —, schoon het in woorden bijna onnoozel van eenvoud gelijkt....
Eindelijk had Heieen dat alles zoo lang overdacht, tot ze het overdenken niet meer nalaten kon. Koortsachtig zagen haar oogen het leven aan, ze sloop er om heen, beploos het, rukte het uit elkaar met bevende vingers. De drang, zichzelf en anderen te onderzoeken, ten einde de echte gesteldheid der dingen te kennen, de verschillen te overwinnen en de eenheid te veroveren, in rustiger tijden een levenbrengende, bevruchtende kracht, die tot denken en ernst stuurde, bezat haar thans als een razernij. Weken lang woedde het in haar hersens als een koorts, bij dag en bij nacht redetwistte ze met zichzelf, ook in de meest onbeteekenende en alledaagsche dingen, weerlegde alles wat ze dacht en zeide onmiddellijk met het tegendeel en voelde zich wanhopig en als verlamd, wanneer ze bevond, dat al het op deze wijze omvergeworpene evenveel recht van bestaan behield en eveneens verdedigbaar was. De heesche fluisterstem in haar hart, die iedere daad en ieder gebaar en iedere meening als onnoodig, onwaar en ongegrond ontzenuwde, die iedere bewijsvoering, hoe listig en fijn ook opgezet, met een plompe ontkenning omverwierp, zweeg geen oogen-blik, zoodat er altijd een dubbelstroom van gedachten in haar gaande was, een vóór- en een tegenstander voortdurend tegelijk aan het woord