58
Een benauwende vrees greep haar beet____was
die heerlijke droom van de eenheid aller dingen zoo goed als het andere een begoocheling, haar krachtigst voorgevoel bedrog? Verdiende geen enkele stem gehoor? Bestond er niets dan verwarring, misverstand en kwaadaardigheid?
Heieen wist nog zoo goed hoe ze als kind had geleden onder die boeken, waarin van onrecht en ongerechtigheid werd verhaald —, zoodat ze bijkans niet verder had kunnen lezen, — ze had op dit krachtige gevoel vertrouwd en er zich door laten leiden.... en nu.... het bleek haar meer en meer, hoe het leven zelf die ongerechtigheid kweekte, hoe bijkans elk handelen op onrecht berustte. Op elke bladzij van de geschiedenisboeken die ze las, stond het geschreven. Oorlog berustte op onrecht, rijkdom berustte op onrecht, elke ontwikkeling voltrok zich ten koste van anderen, eischte schuldeloozen ten offer. Het scheen niet mogelijk iemand te bestrijden zonder hem onrecht te doen door zijn bedoelingen te miskennen —, Heieen zag het om zich heen, menschen, groepen — elkaar bestrijden was elkaar belasteren en overladen met verdachtmaking, het een scheen van het ander onafscheidelijk. Zuiver doordacht—, kon elke daad herleid worden tot een ongerechtigheid —, en een wereld zonder daden leek wel onbestaanbaar, dus was ongerechtigheid een bestaansvoorwaarde? Maar indien dit zoo was, waarom haakten en dorstten dan toch zoovelen