klein meisje veldbloemen met grasjes tot ruikertjes schikte, die de grote pronkboeketten moesten verbeelden, welke ik in hun stenen of kurken manden in de deftige tuinen zo bewonderde. Een stille opgetogenheid maakte zich van mij meester, wanneer ik werkelijk in de kranswijs gerangschikte sprieten het glanzend palmblad herkende, in de ereprijs begonia, in de klavertjes rozen, in de madelief een margriet... hebben we niet allemaal met onze neus tegen de aarde gelegen, ons de grashalmen als bos verbeeld, de mieren bloeddorstige woudbewoners? En zou er wel een mens ter wereld het ogenblik zijn vergeten, dat hem voor het eerst een stereoscoopbeeld werd getoond?
Niet van de eenvoudige nabootsing, niet van het poppetje of het hondje op de etagère, enkel van het verkleinde levenstafereel, van menselijk bestaan en menselijke werkzaamheid in miniatuur, gaat die eigenaardige bekoring uit. En ze verdwijnt niet in het volwassen worden, integendeel, had ik haast gezegd!
Dit voorjaar heb ik het op de Haarlemse tentoonstelling bij de Japanse dwergtuinen weer heel sterk ondergaan. Van zulk een dwergtuin is de dwergboom hoofdzaak, de rest - bruggetjes en poppetjes, prieeltjes en paadjes - krijgt u om zo te zeggen op de koop toe, want zo'n boom is het produkt van jarenlange zorg en eindeloos geduld en kost dan ook wel veertig, vijftig gulden, met zijn entourage in een glazen kooitje. Als een kind naar de prenten in een sprookjesboek, zo heb ik voor die glazen kooitjes staan kijken, meer dan de wonderlijke orchideeën hebben ze mij vastgehouden.
Nooit ook, zo oud als ik ben, kan ik een aquarium zien of de waterplanten op de bodem groeien voor mijn verbeelding tot
69