onwerkelijk mooi. De rode torentjes steken overal uit het groene dal omhoog - Mutters alleen staat zich, met zijn lichtgroene spits, een beetje aan te stellen - de zilveren stroom wringt er zich doorheen, de spoorlijnen snijden het in ongelijke brokken, akkers kruipen en kronkelen tegen de glooiingen omhoog, tot aan de onderste zoom van het bos, en daarachter de bergen, als muren, als torens, ontzaglijke massa's egaal grijze steen, die de macht bezitten alle kleuren van hemel en aarde naar zich toe te halen, om er zich mee te tooien.
De tweedekker uit Parijs vertoont zich, uit nevelige verten plotseling te voorschijn geschoten, tegen de wanden van die machtige transen, al naar het lichtspel wil, als blinkend witte of als somber zwarte vogel. Zijn machtig geronk vervult het dal als een siddering, nu zijgt hij neer, en zwijgt, en laat een suizen als de schim van zijn geraas, en ligt in het gras, daar opent zich zijn flank, de poppetjes met hun koffertjes springen voor de dag en trippelen de deftige douanier tegemoet, die hun passen heeft te controleren. Wij, volslagen mensen, hoog hier op 'Hungerburg', verdringen ons rondom de reusachtige kijker, en de ingewijden vertellen elkaar, hoe laat er nu weer een naar Wenen vliegt en wanneer die grote uit München binnen moet komen.
Wanneer ik eenmaal de roodblikken parasols en de uitgestreken kelners en de tweedekker uit Parijs vergeten zal zijn, dan zal ik nog altijd het meertje herdenken, een klein eind hoger op de berg, waar ons die middag het joelen van onzichtbare kinderen, schallend als vogelzang door de woudgewelven, heeft heengelokt en heengeleid. We zochten nog... daar zagen we het plotseling, terzijde van het pad, beneden ons liggen, het fonkelde groenig blauw in de zon en rondom stonden hoge bomen onbeweeglijk.
66