bloedverwant een schetsboek te gaan brengen, dan is het sneu die brave gevlogen te vinden. En in dat gevoel van sneuheid mengt zich een tikje onrust: de dierbare bloedverwant is namelijk een jeugdige vrouwelijke spring-in-'t-veld, voor het eerst met een vriendin alleen erop uit. En zou ze wel goed beseffen, dat men enkele van die lokkende, grijze transen niet zonder groot gevaar beklauteren kan...? Nee, teruggaan zullen we niet, eer het vriendinnenpaar veilig en wel is weergekeerd. Het wordt al donker... we zouden de laatste trein in Mittenwald al niet meer halen... maar we kunnen immers overnachten. Niet op 'Elmau' zelf, doch beneden aan de beek, waar het bescheiden 'Gasthaus' staat, en daar vinden we ook wel wat te eten.
Ze zijn er, ze zijn er, ze zitten behouden aan het avondmaal, wij dalen in donker tussen de machtige dennen naar ons Gasthaus af. Er bleek gelukkig nog plaats. Ze mompelden wel iets over matrassen, een van ons zal misschien op de grond moeten slapen.
Gezellig en licht is de bruine gelagkamer als we binnenkomen. Men ziet het dadelijk en overal in Beieren en Tirol: de winter is er hoofdzaak, de sportvreugd in de sneeuw. Men ziet het aan de buitenbouw, en aan de binnenbetimmeringen, hecht en zwaar is het allemaal. En wat een kachels. Een genot moet dat zijn, hier 's winters koud en moe terug te komen tegen het vallen van de nacht. We hebben een forse dag achter de rug en willen nu gaan slapen. Kan het meisje ons onze kamers wijzen? Het meisje wenkt, dat we haar volgen moeten. En we volgen, dociel als de Hamelnse kinders hun rattenvanger. We volgen haar de gelagkamer uit, de gang door en naar buiten, waar het regent, waar in donker beek en bomen ruisen...
'Waar voert g'ons heen, vereerde maagd?'
2■9