RUITENAAS
Wat mocht ik als meisje toch graag, wanneer ik uit school kwam, en het was najaar, en de dag was grauw, uit mijn kleine laatje de vier azen te voorschijn halen, die ik voor mijzelf had bewaard toen het kaartspel werd afgedankt...
Het waren van die schemergrauwe, groezelige prentjes, uit streepjes en veegjes samengesteld, en ze stelden badplaatsen voor, uitheemse, zwierige, voorname: Wiesbaden, Homburg, Spa! Onder hoge populieren, tussen sprietende springfonteinen, rondom de vervaarlijk steigerende paarden van de ruiterstandbeelden bewogen zich de heertjes en dametjes in oudmodische kledij, die droegen badientjes en parasolletjes, die wandelden de paleisachtige huizen voorbij, en gingen de wijde pleinen over, waarachter aan de horizon gebergten rezen.
O, het zullen wel idiote, zotte, horribel onbeholpen prentjes zijn geweest, maar voor mij leefden ze, intens en zoet, sprietten de fonteinen, ruisten de populieren...
Ze hadden al de bekoring van het onbekende en al de charme van het vertrouwde... want ik toefde daar immers zelf! Elke mijmerij was een reis... en van een heertje en dametje op een bank naast een fontein heb ik mij menigmaal afgevraagd, waarover ze toch zo verdie pt en druk mochten praten, zij gracieus naar hem overgebogén.
En vrienden, ziet, het wonder is geschied! Mijn aaskaart, mijn ruitenaas is plotseling levensgroot en echt geworden. Ik
13