op, wordt ons gewaar en rept zich weg... o triomf...! Maar kijk... daar is vandaag nog gehooid, half oktober, hele rijen van mollige donzen bobbels hobbelen dansend achter elkaar tot ver in het land... Neen, kijk daar, kijk daar...
Rozerood begloord is de weke, ijle nevel die opwelt uit het land, zó transparant, dat het gras hem groen doorgloeit... rozerood begloord van de verkwijnde, beslagen zon... en zo ver... zo wijd... O, wat lijkt het wel. Van matheid - omdat er aan dat zware zomer-werk maar geen eind wil komen! - lijkt de zon uiteengezegen, over de nevel vloeit ze weg in stil-brandende kleuren... er zijn geen grenzen aan... het lijkt een zee, die diep in de horizonten dringt, een zee van melken nevel, vol koeien dichtbij, vol geheimen verderop... een zee zonder golfslag, een witte droom, rozerood begloord. En rozerood begloord, door de ramen, al die gezichtjes, in starre verrukking starend...
Niemand let op de maan. Aan de overzijde is ze gerezen, bleek en een beetje hautain-onverschillig. Ze wacht, ze heeft de tijd, de zon ligt op sterven, nog even, en ze heeft het rijk alleen.
Over de nevelzee is het donker neergezonken en heeft de koeien verteerd... wij ook zitten in de schemer en de lange jengelt maar en tjingelt maar, gezellig. Amsterdam is alreeds een 'er was eens', Die-merbrug lang voorbij en boven het Muiderslot heeft de volle maan zich opgesteld, in een behaagzieke pose... triomferend over de dode zon...
Öp het donkere, rimpelloze water van de wallen vloeit het zilver in stromen, onuitputtelijk, vloeit het uit haar en zij straalt niet minder diep, al offert ze kwistig haar zilveren bloed...
Na de bedriegelijke zomerschijn van zulk een dag in late herfst komt de avond verraderlijk gauw en verraderlijk koud... en het lijkt ineens twee maanden verder in de tijd. Zingend zwieren we door de bocht, het nauwe gat bij Naarden uit en we ijlen langs het duistere riet, want de lange ruikt de stal... de rechte, donkere weg leidt nu rechtuit naar huis.
2,0