HOOFDSTUK I
HET EXAMENDE trein stond puffende stil in de zon en de beide meisjes stapten uit. Met een schok kwam Lien, die heerlijk had zitten soezen in het warme voorjaarslicht en uitkijken over de weiden vol gouden bloemen en jong, bont vee in het jonge groene gras —-, ineens weer terug tot het bang besef: Examen! Ze gingen examen doen. Achter haar nichtje Anna sprong ze de wagen uit en terwijl Anna hun beider kaartjes omvouwde voor de controle, keek Lien nog even achterom, over het zonnige, open perron, naar de rustig-wiekende molens en de diep-blauwe sloten, grillig kronkelend de groene weiden in, naar de spoorbrug in de bocht, als een doffe, donkere klomp. Dat allemaal zou ze nu voortaan alle dagen zien, ’s morgens bij het komen, ’s middags bij het gaan.... als ze tenminste slaagde! Want ze zouden dan allebei een abonnement, een „scholier-kaart” krijgen en alle dagen hierheen komen, de boterham op zak.... als ze tenminste slaagde!! Over Anna hoefde ze niet eens te denken, die had wel meteen voor de tweede klas examen kunnen doen.... Maar ook haar had oom Adriaan verzekerd, dat ze er „menselijkerwijs gesproken” op rekenen mocht. „Menselijkerwijs gesproken”... ineens hoorde ze ooms stem, en zag zijn gezicht erbij, zoals hij
1
De Klas 1