IN DE KNOEI
dweepte met romans en gedichten en vooral met drama's, en ze had Nel een keer bij zich thuis laten komen, om over haar plannen als toekomstig schrijfster met haar te praten. En ze had haar „voldoende” gegeven op haar rapport!
Helaas, dat goede leventje had maar kort geduurd. Door had van meet af gezegd: „Nel, dit is te schoon om waar te wezen.” En het bleek inderdaad „te schoon”.
Kort na de zomervacantie was juffrouw Bloemhof ziek geworden, het liet zich eerst nog niet ernstig aanzien, maar werd gaandeweg erger, op één les volgden er soms twee, drie verzuimen, tot op een goede dag haar getrouwde zusters haar kwamen halen met een rijtuig, nadat ze onder tranen afscheid had genomen van de school, van de klas, van Nel in het bijzonder. Ze verweet zich nu ineens haar toegevendheid tegenover Nel, die ze aldus „weerloos overleverde aan haar opvolgster,” maar Nel lachte de zorgen van het oude mensje weg.
Ze kende juffrouw Wind dan ook neg niet en juffrouw Bloemhof kende haar maar al te goed. Ze was veel jonger dan juffrouw Bloemhof, een lange bonenstaak van een mens, met een streng, koud gezicht, die altijd over straat, en door de school, en zelfs voor de klas, als ze niet zat, heen en weer rende alsof ze op de hielen werd gezeten. Ze had scherpe, lichtblauwe ogen, — net glasscherven, vond Nel van Zanten.
Natuurlijk was toen alles uitgekomen, want iedereen moest op de eerste les haar „werkstukken” — juffrouw Wind had het altijd heel deftig over „werkstukken”! —-aan haar tonen en Nel had niets. Haar kous....
„O juffrouw, die fungeert allang als kruikezak!”
„En je merklap...?”
„Mijn merklap...? Ja, mijn merklap.... O ja, ik weet het al, die hebben mijn buurjongetjes geroofd om stekeltjes te vangen.”
„En je naailap...?”
45