DE KLAS VAN TWAALF
En meteen rees voor haar oog het beeld van dat stille, kleurloze, schamel-geklede kind —, het Schimmetje. ,,Tine Maas is er ook nog, die vergeet ik eeuwig en altijd.”
„Is ze zo onbeduidend?”
„Dat zou ik niet durven zeggen. Maar ze doet nooit aan iets mee, en ze is nooit ergens bij, en ze komt en ze gaat en je ziet haar bijna niet, het Schimmetje.”
„Vanmiddag komt ze toch?”
„Ja ze komen allemaal.”
Ze had inmiddels vlug van jurk verwisseld en liep naar het balkon.
„Die rozen, moes! Je kunt niet diep genoeg ademen. En wat is het nu stil in de tuin. Alle vogels doen hun middagslaap.”
Plotseling galmde door het dommelende huis de bel. „Zullen we naar beneden gaan?”
De brede schemerige marmerbevloerde gang was vervuld van de geur der zondoorstoofde rozen, het helle daglicht viel trillend binnen door de open buitendeur; daar wachtte Lize, stoer in haar lichtblauw katoentje, lachend naar buiten gebogen; blijkbaar kwamen er nog anderen aan. „Vijf vliegen in één klap.”
Het waren Lea en Lettie, de nichtjes Doezer en Leida Verkruysen, die er met haar gloeiend-glimmende konen, haar zwarte kraalogen en gladde zwarte haar boven de stijve, witte jurk meer dan ooit uitzag als een pop uit een doos —, waarvan ze alleen het gave en gladde miste, want haar hele gezicht zat vol rode pukkeltjes.
Door het achterpoortje kwamen nu Jeanne en Gien, die kenden de weg, liepen het huis in en waren even later op het balcon, en riepen en lachten tegen Anke in de tuin. Benijdend om die intimiteit keek Leida naar boven. Zij waren — bedacht ze spijtig — niet eerst in huis, maar dadelijk in de tuin ontvangen.
Lokkend in de koelte stond de witgedekte tafel met het fleurig fruitservies, waartussen zon en schaduw geestige
30