DE KLAS VAN TWAALF
eens naar dat meisje Lea wenken, of naar Lettie met het mooie haar? Als daar de zon op scheen, wat zou dat dan prachtig wezen. Zelfs Anna had er straks op het plein vol bewondering naar staan kijken —, en daarna had ze haar eigen saaie vlecht over haar schouder naar voren getrokken en er een beetje spijtig naar gekeken, eventjes maar, toen had ze een kleur gekregen of ze zich schaamde en gauw de vlecht laten glippen....
Naar wie keek Lea daar telkens achterom? O, natuurlijk naar Lettie. Die twee waren echte vriendinnen, dat zag je aan alles. Leuk, zo’n vriendin te hebben. Hè, ze schrok van de gedachte.... Anna was toch haar vriendin, wat onaardig tegenover Anna! Nu ja, Anna was haar vriendin, omdat ze haar nichtje was, omdat ze bijna tweelingen waren, omdat ze altijd samen hadden gespeeld en geleerd, en alles samen hadden gedaan.... maar ze had haar niet zelf gekozen, ze hadden elkaar niet echt gekozen. Dat moest juist het ware, het prettige zijn van een vriendin te hebben!
O bah.... wat werd het hier suf en saai langzamerhand. Gebeurde er maar eens iets. Gooide maar eens een straatjongen een steen door de ruiten. Begon desnoods die vervelende pruik daar voor de klas maar eens flink te niezen.... En nèt had ze het gedacht of de deur ging open en daar was die lieve oude man weer, nu natuurlijk zonder zijn jas, in een wijd lichtgrijs pak, en met een grote, zwarte, losse das onder zijn laag liggend boord —, wat een prachtig zilverig haar had hij toch. Hij ging naar het tafeltje en fluisterde de norse examinator wat in. Die keek onwillig en schudde stug van neen. Maar de vriendelijke oude man gaf het niet op, hij haalde zijn horloge voor de dag, toonde het de ander en wees naar buiten. Die keerde zich, weer even onwillig, langzaam naar het raam, bleef even kijken en wendde zich af.
Vol spanning zat Lien, zonder het zelf te weten, het doen en laten der beide heren gade te slaan, totdat ineens de norse haar in het oog kreeg.
18