eens een keertje ״huiswerk" kreeg — een lesje uit te schrijven of wat jaartallen te memoreeren — dan voelde hij zich trotsch, met z'n boek en z'n cahier over straat gaande, al was het boekje niet eens van hem, maar van 't school, en het cahier een dun rose of grijs flodderschrift met een prentje ,en niet zoo'n kloek schrijfboek, met een stevig zwart omslag, rood op sneê, zooals die benijde jongens bezaten.
Maar hij zou later studeeren en hij zou knap worden, al wist hij nog niet precies hoe dit te bereiken.
IV.
Op den eersten tusschendag van het Paaschfeest was in den morgen tante Lena uit Amsterdam met de twee nichtjes overgekomen. . . . Ze waren laat, ze hadden juist ontbeten en de nog gedekte tafel lag volgestrooid met 't bruin en witte matse-gruis. Het zat in flarden gekleefd op de aarden koffie-kommen en ook over 't roodbruine vloerzeil zwierven de kruimels. Het was een jaarlijks weerkeeren-de narigheid, die overal heenstuivende witte schil-vers, die de moeder dagwerk van vegen en uitschudden bezorgden.
Het was nu goed en wel lente, en de zon scheen helder naar binnen door de opgeblonken ramen, waarvoor de stijve, blauwwitte vitragegordijnen waren weggeschoven. Zelfs de sloot leek opgefrischt; er was wat stroom in. Zeker stond er ergens in 't land een loozende sluis geopend en 't wegspuiende polderwater sleepte nu het troebele vocht van alle dorpsslooten achter zich aan. Eenden snaterden, blij om zon en frischheid, en Roosje, van 't drempeltje af, wierp ze lachend over 't wrakke hekje matsebrokjes toe; die lagen als dunne, blanke bloemblaadjes over op 't groenige slootvlak, werden dan door
22