vort, d’ eruit, me winkel uit! Iluistert) O, ga jullie al5 nou, wordt tijd ... ’t is jullie geraden. (Lang treiterend gebel. gebons, gestommel, dan stilte, de oude man loopt snel naar het bed. wischt zich met nerveuse bewegingen het voorhoofd af. stem dof en moe) Dat tuig, die beroerlingen ... ze zijn weg, Sara . . . (gewild, opgewekt I Kom ik wil me niet door hun mijn avond laten verstoren ... ze zouden me willen dwingen mijn deur te sluiten, terwijl ik mijn deur niet sluiten mag. (bukt zich aan het bed. ietwat driftig) Wat zeg je Sara. moet ik wel de deur op de knip doen.1’ Tot het eind van me leven niet, tot het eind van m’n leven niet zal ik me deur op slot doen in den nacht van den Uittocht. (Zachte slem) En als . . . als een van hen thuis komt, Sara . . . een van onze kinderen . . . moeten die dan hun vaders huis gesloten vinden ? Ook voor hen zal ik mijn deur niet gesloten houden tot in 't eind van mijn leven . , . (gaat naar de kast en weer naar de tafel) Dit is de morour, Sara, en dat de garousscs (hij rangschikt alles op het blad. terwijl sprekend) In de garousses, Sara. heb ik wijn gedaan en rozijnen, een appel en zoete amandelen, bruine suiker en kaneel . . . heb ik niet goed gedaan! Heb ik niet best gedaan? Verleden jaar heb jij ze nog gemaakt. Ze was lekker. Niemand kon ze zoo klaar maken als jij. (bij hel bed) Weet je nog, Sara, dat jij het Essic eens een keer wou laten doen? Een jaar of twaalf zal ze geweest zijn. . . jij deed het al toen je tien jaar was, niewaar, in je grootvaders huis. De schaal, zoo'n antieke, met een zilveren voet, die heb jij later geërfd, die heb je meegebracht toen wc trouwden, die hebben we nog wel drie jaar gehad en Josef heeft hem gebroken (stem vaag. hand om voorhoofd)