't Jongetje wees bij met stijf voorschuiven over de gladde bladzij van z'n spits, koud vingertopje.
Rond hem heen lag de klassestilte van gedresseerde oplettende kinderen. Koud-blauw schaduwden de witte wanden tussen kaarten en prenten en boven-op de gele, gesloten kast stonden in net gelid de model-maten-en-ge-wichten, naar grootte gerangschikt. En in de stilte las Jaap Scholten... las maar door. Iedere keer als de trouw bij-wijzende voorvinger van het jongetje één regel zakte, bonsde het benauwd op in z'n buik, in z'n keel nu ook; rimpelde rillend z'n voorhoofdshuid te zamen. Wat las Jaap goed... helemaal zonder fouten.
't Jongetje, in z'n wanhoop, dacht even aan bidden... maar hij had, in de zin als hij 't nu behoefde, daarvan wél gehoord... doch 't niet geleerd... Hij wist niet anders, dan de monotoon-opgedreunde, half gezongen Joodse gebeden van alle-dag-weer-an, die hij niet begreep, omdat 'r, zelfs vertaald, allerlei rare, lange woorden in stonden, en waarin hij allerlei dingen te belijden kreeg, die hij helemaal niet beleed. Bad-ie niet iedere morgen... 'en 'k dank U, Heer, dat Gij mij niet als vrouw deed geboren worden...' en toch was-ie eigenlijk veel liever 'n meisje geweest, omdat ze die meer met rust lieten op school. En Grote Verzoendag. .. vroeg-ie vergiffenis voor diefstal en moord -dingen, die hij toch heus nooit gedaan had - en voor bloed-schande, waarvan hij maar niet wist, wat 't was, -óók zo'n woord, dat je nooit hoorde -, zodat hij na veel gepeins z'n denken maar had vastgezet op de overtuiging, dat 't betekenen moest, iemand een bloedneus slaan of 'n gat-in-z'n-kop... En mistroostig bedacht hij, dat hij ook maar weer alleen mocht bidden, wat 'r in de boeken stond - niet als de anderen, die zeien 'here dank, voor spijs en drank' leuk, net als 'n rijmpje -, en hij vreesde, dat God z'n vragen om géén of 'n andere leesbeurt veel te gemeenzaam zou vinden en 'm kwalijk nemen.
Nee... nee er was niets meer aan te doen.
Straks zou 't gebeuren... zou hij inenen komen te hokken voor dat woord, die vreselijke naam en moeten bekennen... 'meester, dat woord mag 'k niet zeggen.' Wat zouen ze 'm dan allemaal aankijken, de hele klas... de meester...
71