ging in bebouwde dijk, scheidden zich bij 't laatste zijpad, vier kinderen tegelijk — twee jongens, twee meisjes - van 't al zeer gedunde groepje af.
't Was een nauw maar knus straatje, dat ze insloegen, niet als de meeste van 't tamelijk-arme dorp slecht geplaveid, één kant sloot en één kant huizen, doch aan weerszij huisjes, knap onderhouden, goed in de verf aan 'n zindelijk, effen-gelegd plaveisel.
Na een paar ogenblikken van vlug en zwijgend voortstappen, gingen de kinderen een van die huisjes binnen.
'n Blozende, glimmend-gewassen vrouw, met 'n heldere katoenen japon aan, die krakerig-stijf rond haar uitstond en waar 't witte schort dunnetjes tegenaan lag, kwam ze uit de open achterkamerdeur de gang in tegemoet.
'Bê-jelui daar jonges... is 't erreg koud buite?'
'Nou,' verzekerde 't jongste meisje en ze trokken haastig jassen en mantels uit, zetten de mutsen af.
'Geef alles maar hier,' zei de moeder, wachtend met uitgestrekte arm. Ze laadde 't vrachtje daarop, en borg 't in de klerekast achter de trapopgang.
In de kamer was de lamp al aan, hoewel 't vóór half vier was, de Sabbath nog niet ingetreden, en 't kille daglicht vocht tegen de heldere schijn, die 't blinkend lampeglas ontvloeide. De vader, als de kinderen binnentraden, stond voor de spiegel, peuterde met onbeholpen vingers z'n zwart-zij vleermuizig dasje vast in 't knoopje van omgeslagen boord -; in 't glas zag hij ze binnenkomen en hij groette met een knik naar de spiegel, 'n lichte hoofdwenk gevend meteen van 'm niet te storen.
De kachel brandde fel, met genoeglijk snorren, en over de tafel lag alvast 't Sabbathkleed gespreid, zuiver-blank, de opgeweven blokjes in licht reliëf boven 't gladde wit der gespaarde ruimten uitdonkerend, zodat 't scheen een heel groot dambord, van heel kleine blokjes. Middenop was wijde schijnsel-kring van de lamp en daar vervloeide 't koud-blanke en schijn-donkere ineen tot glanzend-warm wit. Er was nog niet gedekt en de kinderen, zó binnen, liepen op de witte tafel toe, beaaiden met liefkozende vingers 't zachte, blanke kleed. De moeder, met 'r van 't hete keukenwerk rood-gloeiend gezicht, was achter ze
40