is bij een verregaande stupiditeit. Daarnaast heeft Spencer echter heel goed ingezien hoezeer dit blinde autoriteitsontzag onmisbaar is voor het bestaan en de bloei van de collectiviteit, immers voor het handhaven der daartoe noodzakelijke discipline. ‘Some of the lovvest types of man, who show but little of this feeling (bedoeld is loyalty) show scarcely any social cohesion and make no progress.’
‘Social union can be maintained only by great loyalty.’
Vergelijken we beide zienswijzen dan is er maar één conclusie:
‘Loyalty’ is absurd, is ridicuul, verduistert de rede en vereist een grote mate van stupiditeit in haar aanhangers.
‘Loyalty’ is nodig voor sociale ontwikkeling en politiek progres.
Conclusie... de fundamentele bestaansvoorwaarde en ont-wikkelingsvoorwaarde van de collectiviteit is het Absurde.
Spencer zegt het... doch zonder het te bemerken. Want zo aloverheersend is in hem het vanzelfsprekendheidsgevoel omtrent een ‘betere samenleving’, als enige uitkomst, dat hij de grotere redelijkheid en zedelijkheid van zijn ‘Utopiërs’ beschouwt als het resultaat van... social discipline!
En deze onbewuste innerlijke tegenspraak, dat onwetens erkennen en weer ontkennen van een fundamenteel antagonisme tussen de op haar wijze superieure kudde en het op zijn wijze superieure individu treffen wij overal in de gangbare maatschappijbeschouwingen aan, gelijk het verloop van dit betoog te zien zal geven.
Aldus dooft de Levensdrift, zich openbarend als kuddedrift, het Licht der Rede.
57