eigen persoonlijk vocabulaire bezit! — maar dat zich van jongs-af ons denken en voelen en ondergaan zodanig met namen en benamingen heeft geassocieerd, dat het daarvan nu niet meer te scheiden is. De eigen taal wordt niet meer als ‘taal’ gevoeld: het ding heet niet ‘mand’, maar het is ‘mand’.
Weinigen vermogen te (onder)scheiden tussen hun gedachten en hun taal. De onontwikkelde geeft zich van de woorden en constructies, die hij bezigt, niet de geringste rekenschap, maakt men hem op iets afwijkends of merkwaardigs daarin opmerkzaam, dan wordt hij verlegen en voelt zich voor de gek gehouden. Met de ontwikkelde staat het niet veel beter. Houdt men iemand een eigenaardigheid uit zijn dagelijks spraakgebruik voor, dan kan het gebeuren, dat hij ontkent, dat ooit te zeggen. Het als woord of uitdrukking van ding of aandoening geschei-dene en ten toon gehoudene herkent hij niet. Wezenlijke oplettendheid en levende aandacht voor het dagelijks gesproken woord — iets anders dan een opgeschroefd en onecht nationalistisch purisme — ontmoet men slechts bij hoge uitzondering. Wie het in beschaafd gezelschap aan den dag legt, wordt mal gevonden en voor een frik gehouden.
Gedachte en woord van eigen taal zijn één, het aanleren van een vreemde taal is dus niet het overzetten van benamingen en uitdrukkingen uit de ene in de andere, maar eenvoudig het toekennen van namen aan voorwerpen, hoedanigheden, aandoeningen cn begrippen, die tot dan geen naam schenen te hebben. Leert men iemand, dat ‘rouge’ rood, ‘maison’ huis, ‘amour’ liefde en ‘froid’ koud is, dan vloeit de inhoud van rood, huis, liefde en koud in die benamingen over en associeert zich daarmee en wordt daarmee een. Voor het ding of de aandoening bestaan nu voortaan twee tekens. Zo goed als ‘kip’ en ‘hoen’, ‘morgen’ en ‘ochtend’, ‘vent’ en ‘kerel’, ‘rundvlees’ en ‘os-sevlees’ overeenkomstige voorstellingen oproepen, zo zal ook ‘maison’ opwekken, wat ‘huis’ opwekt, ‘amour’ doen weerklinken, wat ‘liefde’ doet weerklinken. De inhoud der woorden is bij alle individuen overeenkomstig, in zoverre als mensen eenvormig zijn, en verschillend in zoverre als mensen persoonlijk zijn. Zo zal ‘rood’ en dus ook ‘rouge’ voor de een iets anders zijn dan voor de ander, zo wekken ‘liefde’, ‘huis’, ‘koud’ in de