7
Onmiskenbaar is het verband tussen taal en collectiviteit. Zonder de collectiviteit is taal ondenkbaar, zonder taal de collectiviteit. Hier blijkt nu nog eens het absurde der Natuurmens-hy-pothese, volgens welke de gemeenschappen zouden zijn ontstaan door de wil en het inzicht van individuen. Bij de reeds eerder genoemde bezwaren voegt zich nog dit, dat die individuen zelfs geen taal hebben gehad, om zich over het wenselijke der gemeenschapsvormen te verstaan. Een collectief-organis-me met een collectief-taal blijkt ook in dit licht het enige aannemelijke. Alles wat gezegd is over de onveranderlijkheid van dat primitieve collectief-organisme, zal houdbaar blijken voor de primitieve collectief-taal.
Wie echter uitgaat van het individu, zal moeten uitgaan van een individuele taal.
In zijn Prinzipim der Spracbgescbichtc wordt het taalprobleem dan ook inderdaad door H. Paul, een der hedendaagse taalautoriteiten, aldus opgevat. Eveneens door Wundt, Muller, Sütterlin e.a., ofschoon het meestal meer als een ‘vanzelfsprekendheid’ is verondersteld. Dit ganse complex van oertaal-hypothesen maakt al een bijzonder onbetrouwbare indruk, daar er van een centrale beschouwingskern nergens iets blijkt, en al het geredeneer over ‘Pa-Pa-taal’ en ‘Wau-Wau-taal’, over ‘Laut-Symbolik’ en wat dies meer zij, staat eigenlijk op het peil der kinderlijke verzinsels. Niet alleen is het begrip er vreemd aan, maar ze druisen in tegen het begrip.
Hoe toch wordt van zulk een individuele taal het ontstaan gedacht?
De ‘primitieve mens’, de ‘sprachloser Mensch’ bevindt zich in een heftige gemoedsbeweging door de aanblik van het
JOZ