hoek. Nogmaals verscheen hij voor het open venster, boog zich uitdagend voorover, steunend op zijn sterke armen. Spuwde omlaag en lachte uitdagend. Weer laaide het grommen op als een vlam. En in de verte rodelden de trommen van de aanrukkende schuttersvendels.
Witte Wittesoen draaide zich om naar een gerucht achter hem. De president-schepen, doodsbleek en trillend in zijn bontgevoerde tabberd. 'De Here sta ons bij,’ fluisterde hij, zijn handen buitelden trillend over elkander.
‘Ik verwacht meer van de handboogschutters.' gromde Witte Wittesoen.
'Zij kunnen ons niet bereiken. De bijlhouwers belegeren hun Doelen. De Here sta ons bij. De Here sta ons bij.’
‘Sta op, jij, (oest Holesloet,’ gebood Witte Wittesoen.
De oproerling in de hoek rees op, stond lenig en schraal en met gebogen hoofd voor de magistraat.
‘Wat willen jullie?’
‘Geertruye moet verbrand worden. De pest is al in ’s-Heer Arends-burcht.’
‘De pest schrikt niet terug voor verbrand vlees, Joest Holesloet.'
‘Zij is gevonnist. Waar blijft ons recht ? Omdat ze jong is?’ Zijn ogen loerden, een flits van waanzin.
Witte Wittesoen drentelde met zware stappen rond de tafel. De president-schepen had aarzelend plaatsgenomen in zijn stoel, staarde op zijn handen, welke op het tafelblad rustten.
‘Waarom iedereen binnen één week aan de galg of voor het blok? En waarom zij al maanden in de Boeven? En de pest nadert,’ klonk het weer uit de hoek.
Een tweede steen verbrijzelde het andere venster. De president-schepen huiverde, sloeg de handen voor de ogen.
W’itte Wittesoen greep de jongeman bij de schouder en ze keken elkander verbeten aan.
‘En als zij jou haar jawoord had gegeven, [oest Holesloet?'
‘Dan zou ik nu de dood van mijn behekste vrouw hebben geëist, schout.’
90