jij wat een godspenning is?’
‘Nee,’ aarzelde Nelis.
‘Een godspenning was die rijksdaalder, Stem. Een onverbrekelijke belofte om een overeenkomst na te komen. Gelijkwaardig aan een handtekening. Je staat op het punt het eerste contract in je leven te breken.’
Wel een kwartier zat Nelis met gebogen hoofd te tobben in de gedegradeerde directeursstoel. Toen riep Jonas: ‘Naar boven of aan het werk. Daar ligt een stapel marktanalyses al drie maanden te ontbinden.’
‘Meneer Jonas, wat is keldervrees?’ vroeg Nelis.
‘Als je het gevoel krijgt dat je levend begraven wordt en de zoldering langzaam begint te zakken,’ antwoordde Jonas Staalmeester en keek Nelis op een merkwaardige manier aan, ‘en dan, Nelis, luister goed, de zee heeft geen zoldering.’
Toen stond Nelis Swart op, keek naar de stapels, naar de stellingen en lang naar de zoldering. Snelde opeens de trap op. Jonas Staalmeester lachte.
Een halfuur later werd Jonas Staalmeester ontboden bij de hoofddirecteur. Zij keken elkander scherp aan.
‘Dus u bent de oorzaak,' gromde de hoofddirecteur, zonder inleiding. ‘Ja, meneer.’
‘En ik ben Brutus, een achtenswaardig man? — Macchiavelli was maar een leerjongen bij u vergeleken.’
‘Ik beschouw het als een compliment, meneer de directeur.’
‘Waarom deed u dat?’
‘Een jaar geleden stond ik hier ook,’ zei Jonas Staalmeester beheerst, ‘afgezien van de discipline bij deze maatschappij, is dat een grote frequentie.’
‘Zo... zo,’ zei de directeur snijdend.
‘Ik vroeg u om opname in het pensioenfonds. U antwoordde: Nee, oude mannen inkopen is veel te duur. Gevallen zoals u sterven in het harnas.’
‘En deze sabotage was uw wraak ?’
85