De volgende morgen groette hij Nelis niet, deed of hij alleen in de archiefkelder werkte. Nelis werd er zenuwachtig van en na een halfuur vroeg hij onderdanig: ‘Is d’r iets, meneer Jonas?’
‘Wie sprak daar?’ zei Jonas, keek verbaasd rond en opzettelijk niet naar Cornelis Swart.
‘Wie zou d’r nou anders hier kenne weze as ik?’ riep Nelis teleurgesteld.
‘Ik ken geen “as ik”, meneer de Stem. Vroeger werkte hier ene Nelis Swart, maar die jongen hield het hier niet uit. Die kreeg keldervrees. Die ondernemende knul leende wat geld voor een uitrusting en ging naar zee. Het gaat hem goed, die komt van vóór de mast nog eens op de brug. En ik ben weer alleen met de lijken, meneer de Stem,’ antwoordde Jonas en hield opzettelijk zijn rug naar Nelis gekeerd. Nelis Swart begon te schaterlachen. Riep: ‘Hé, meneer Jonas, die Nelis heh ik ontmoet. Hij zei: “Stem,” zei die, “Stem, doe de groeten aan meneer Jonas en vraag of hij je helpen wil.” ’
‘Aaah!’ riep Jonas Staalmeester, ‘meneer de Stem, doe Nelis de groeten weerom en zeg hem dat ik hem geld zal lenen voor een uitrusting. Ah, die Nelis, meneer de Stem, die heeft begrepen dat wij moeten varen en venten, inplaats van onze tijd verdoen aan rapportjes en archieven. Wanneer ga je monsteren?’
‘Ik wil netjes opzeggen. Een maand of zo. Tot er een ander is.’ ‘Stem,’ riep Jonas, ‘je moet niet altijd zo netjes willen zijn. Je krijgt vijftig piek van mij cadeau als je direct opzegt. En aan de hoofddirecteur zelf.’
‘Aangenomen,’ riep Nelis terug in jeugdige overmoed, ‘en geef me nou maar eerst vast een rijksdaalder voorschot. Ik heb reuze trek in een vers broodje met een ons verse garnalen.’
‘Met peper?’ galmde Jonas en smakte met zijn tong.
‘Met pepurr,’ galmde Nelis terug.
Toen gaf Jonas Staalmeester de rijksdaalder.
Cornelis Swart stelde drie dagen achter elkaar het opzeggen uit. Telkens als hij bij de personeelchef wilde aankloppen, brak het zweet hem uit. De vierde dag zei Jonas Staalmeester kortaf: ‘Stem, weet
84