lui en laf te zijn. Ze bleef me aankijken en ik sloeg mijn ogen neer. 12 augustus 1908. Ik heb me goed geschoren en met zorg gekleed, zover als het mogelijk was met mijn oude spulletjes. Heb werk gevonden. Voor m’n plaatvrouw 1 late roos gekocht en voor haar neergezet. Ze glimlachte, zei: Malle kerel, moet je niet doen, spaar.
8 november 1908. Heb nu bijna 3 maanden m’n baan. Mijn patroon is prettig en wil me een kans geven. Ga verhuizen naar een kamer van 2 gulden per week. Kocht een mooie lijst voor m’n plaatvrouw. Zij was blij met haar nieuwe huis. Heb me verbeeld dat ze mij kussen wilde.’
De notaris zweeg. De oude vrouw zat stil ineengedoken, met gesloten ogen. Haar kinnetje en haar mondhoeken trilden. ‘Mevrouw, dit cahier gaat over in een hardkaft schrift, dan in een kunstleerbandje, in een luxe banden de laatste delen van dit dagboek zijn juweeltjes van boekbindkunst. Zo was het leven van Jan Mulder. Langzaam vooruit. Het dagboek vertelt van hard werken, van avonturen in zaken, van winst en verlies, van ontspanning, van verkwisting en sparen. En steeds vergezelt hem de plaatvrouw, die hij raadpleegt. Die hem aanmoedigt of weerhoudt van domheden. Als hij eigenzinnig is en achteruit gaat, geeft hij haar later gelijk. En steeds koopt hij voor haar een mooiere lijst. Vrouwen komen in z'n leven. Weken, soms maanden lang kijkt hij niet om naar zijn plaatvrouw. Maar zij wacht, geduldig, beidt haar tijd. Want, zoals Jan Mulder het zo eerlijk neerschrijft, al die meisjes en vrouwen veranderen meestal ten kwade, terwijl zijn plaatvrouw zich zelf blijft. Misschien daarom, schrijft hij, ben ik niet getrouwd. Geen vrouw kon op tegen dit onveranderlijk liefelijke beeld, dat de jaren trotseerde en jong bleef naast een ouder wordende man. Een vreemd verhaal, maar ik, mevrouw, reeds jong weduwnaar, kan de gedachten van Jan Mulder begrijpen op de avonden, dat ik het jeugdbeeld van mijn vrouw terugroep in m’n herinnering.’
Zij keek hem diep in de ogen. En de notaris zag een glimp van vroeger, herkende het meisje van de prent. Zij glimlachte mat, zei:
71