er géén fooi was gegeven.
Jozef Mendels droeg een zeilpet, want hij was een Fries en orthodox. En hij stond ’s winters op klompen met hooi erin. ‘Waarom niet? Als men last van kouwe voeten heeft,’ zei hij iedere winter opnieuw tegen zijn vrouw. En wie keek er achter de toonbank? Ja, soms was er wel eens zo’n brutale vlegel, die Ester wilde dwingen het eerst met hem at te rekenen, voor zijn beurt! Dan werd Mendels boos. Zo iets was huisvredebreuk, erger. . . Dat was bijna ’n bankoverval, want hier was toch de kas? En dan leefden er in Mendels nog oeroude hareminstincten. Ze moesten niet zo dicht bij zijn knappe Ester komen.
Verstoord en wat driftig omdat hij er net weer een had moeten verzoeken vóór de toonbank te blijven, belegde hij een broodje en reikte het aan een klant. Toen zag hij Pinkhof in het deurgat.
‘Morge, meneer Pinkhof! Alles goed?’ riep hij.
Ester en de bedienden vielen in koor bij: ‘Morge, meneer Pinkhof!’ En Ester Mendels met stralende ogen, solo:
‘Ik heb warm kalfsvlees, meneer Pinkhof. Joop, een fijn hard galletje warm voor meneer Pinkhof’
‘In de sjus ?’ vroeg Mendels en hief, als een dragonder gereed voor een charge, zijn vleesmes als een sabel in de lucht.
‘Nee, Mendels, niets! Alleen een glaasje thee.’
‘Een glas thee?’ riep Ester onthutst, ‘wat hebt u? Een bedorven maag ?’
‘Erger,’ zei Jonas Pinkhofen hij keek weer als een sint-bernardshond. ‘Wat kan een mens erger hebben dan een bedorven maag?’ riep iemand met volle mond.
'Vet om ’t hart! Gaat daar soms iets boven?’ beet Jonas hem toe. Even was het stil. De Ziekte was binnengestapt.
‘En wat moet je doen?’ vroeg een ander, ook met volle mond.
‘Doen? Doen? Laten moet ik. Al maar laten!!’ riep Jonas wanhopig. En toen kwam het los. Met aangepaste dramatiek het kleurige verhaal van het onderzoek en het vonnis van dokter Levisson. Men luisterde aandachtig, met volle monden. Bestellen deed men nu even alleen met gebaren, nu niet roepen. Even een paar minuten mee-
59