Langzaam trok de koopman zijn ruiterhandschoen aan, het gaf hem tijd om na te denken. Toen keek hij op in het harde gezicht van deze onderschout, die achtervolgde als een jachthond.
„De bewijslast ligt bij de Schout,” zei Simon de Bye zo beheerst mogelijk.
„Weet ik! En de pijnkamer staat óók onder zijn beheer,” antwoordde Pieter Ravesteyn droogjes. „Uw tijd is om.”
„Ysbrandt de Graef,” snikte de koopman opeens en hij deed geen moeite meer om iets te verbergen voor de voorbijgangers.
Van verbazing ging de mond van de onderschout wat open en daardoor gleed alle hardheid van zijn gezicht. Zijn stem was vriéndelijk toen hij vroeg: „Ysbrandt de Graef? De waard?”
„Ja... een waard! Een ouwe rijk geworden zeerover. Hem heb ik een aandeel verkocht in één van mijn schepen, maanden geleden en hij betaalde mij met vier muntsoorten... vier buitgelden, waaronder die sovereigns. De hemel zij dank, dat ik hem nu kan aflossen en dan nóóit weer.”
„U blijft onder verdenking totdat uw verweer is onderzocht. Ik verlaat u hier en u oogt mij na... opgewekt... ik weet wat het gezicht van een Amsterdams koopman waard is.”
Toen keerde de substituut zich om en Simon de Bye deed zoals hem bevolen was.
Die middag ondervroeg Pieter Ravesteyn de oude waard van 'De Lente-blom’. Hij zocht hem op in de Stadsherberg aan het IJ, de geliefkoosde plaats van Ysbrandt de Graef. Hier dronk hij zijn borrel, terwijl hij uren en uren over het water uitkeek naar de zacht deinende schepen. Al was door de oorlog de in- en uitvaart ontzaglijk verminderd, toch kwamen er nog wel schepen aan. De beurtvaart en de Zuiderzeevisserij waren nog tamelijk levendig en kleurrijk. Vriendschappelijk nam de onderschout naast hem plaats. Hij wilde geen opzien verwekken en bovendien geen gekibbel met de Waterschout, in wiens controlegebied hij dit onderzoek verrichtte. De onderschout maakte geen omslag en terwijl ook hij belangstellend over het water van het IJ tuurde, zei hij op gedempte toon:
„Ysbrandt de Graef, de sovereigns, waarmee je een aandeel kocht in dat schip van Simon de Bye, waar kwamen die vandaan?”
„Is u in officie, Pieter Ravesteyn?” vroeg de waard, terwijl hij langzaam dronk en zijn blik niet van de bedrijvigheid op het water afwendde.
88