stige vröuweö, met lange zijden vliegers over haar nachtgoed. De huisknecht sluit de deur achter de Schout en de substituut.
„U wenst, mijnheer de Schout?” vraagt John Cambell beheerst.
De Schout raakt zijn schouder met de roede van justitie aan en antwoordt:
„Ik beveel u mij te volgen naar het raadhuis.”
„Is dit een arrestatie?”
„Ja."
„Ik meen te weten, dat het gebruik is in de Unie om een arrestant de reden van zijn gevangenneming mede te delen,” zegt de Engelsman effen.
„U wordt verdacht van spionage, het onderhouden van handlangers in deze stad, een man te zijn van de Engelse geheime dienst.”
„Toon mij uw bevelschrift.”
Pieter Ravesteyn overhandigt hem de rol. De koopman leest haar langzaam; het is alsof hij tijd wil winnen om zijn gedachten te ordenen. Nog langzamer rolt hij het papier weer op en reikt het aan de Schout. En zegt: „Ik volg u niet.”
„Pleit u onschuld?” bijt de Schout hem toe.
„Ik veroorloof mij u er op te wijzen, dat dit nu niet aan de orde is, mijnheer de Schout. Ik volg u niet.”
„Dan zal ik moeten bevelen u naar de Boeyen te sleuren, koopman.”
„Ik acht het mijn plicht u het volgende ter overdenking te geven, mijnheer de Schout. Morgenochtend om acht uur verwacht iemand mijn bezoek. Als ik niet kom, noch een geloofwaardig bericht van verhindering zend, dan zal om kwartier na acht een boodschap langs een ketting van mannen dit land verlaten. Binnen 36 uur zullen in Londen twee van uw spionnen in de Tower worden opgesloten.”
De Schout kijkt hem recht in de ogen, het is muisstil in de gang, de kaarsvlammen wuiven onrustig heen en weer, de halfschaduwen spelen een vreemd spel.
„John Cambell, ik beschouw dit als uw bekentenis. Het is oorlog, ’t leven van iedere man en vrouw is dag en nacht in gevaar. Ik verspeel die twee mannen in Londen. Volg mij.”
Een snikkende vrouw brengt een lange zwarte mantel en hangt hem bezorgd om de schouders van haar man. Hij kust haar en ook zijn dochters. En wuift met kort gebaar naar de meiden en de knecht. Beveelt de deur te openen. Daalt zijn stoep af en gaat te midden der dienaren. Voorop weer de Schout met de onheilspellende roede van justitie...
82