hij naar buiten trad, dankte de joffer met een hoofdknik en snel sloot zij de deur achter hem.
Terug naar huis wandelde de Schout niet meer omzichtig. Hij liep midden op straat en ademde diep de frisse nachtlucht in. In een steeg ontmoette hij een paar ratelwachts op hun ronde. Hij vroeg hun de tijd en zij antwoordden eerbiedig: „Twee heit de klok, mijnheer de Schout.”
Thuis wachtte hem een goed onderhouden vuur in de schouw en een uitgebreid nachtmaal. En de Schout glimlachte om de goede zorgen van zijn ervaren huishoudster.
Tien uur ’s avonds. De ratelwachts hebben de politiedienst overgenomen van de rakkers, twee vendels schutters betrekken de wacht in het stadhuis en de St. Anthoniespoort en hebben posten uitgezet. De burger grendelde zijn deur, de burgeres luisterde naar de stap van de nachtwacht en de ronde van de korporaalschappen. En sliep dan gerust en onbezorgd in, want de Heren van de Gerechte lieten overvloedig en welverzorgd waken over nachtelijk Amsterdam.
Elf uur. De Schout verlaat zijn huis en draagt de roede van justitie. Pieter Ravesteyn en vier dienaren wachten hem op. De onderschout toont zwijgend zijn kleine roede en een rolletje perkament, het arrestatiebevel van Burgemeesteren en Schepenen tegen John Cambell, de deken der Engelse kooplieden, wonende aan de Heerengracht.
Dan zet de kleine stoet zich in beweging. Voorop de Schout met z’n twee meter lange roede, gevolgd door de substituut en daarna de dienaren met de lantarens.
De nachtwachts die zij ontmoeten, groeten eerbiedig, een enkel korporaalschap houdt stil om hen te laten passeren. Niemand kijkt op of om, iedereen voelt zich ernstig en wat onbehaaglijk als de Schout op deze manier uittrekt in de nacht.
Driemaal valt de klopper op de deur van John Cambell’s huis en zij horen de echo in de marmeren hall. De dienaren wachten beneden aan de stoep. Dan herhaalt de onderschout de klop op de deur.
Het deurluikje wordt geopend, de huisknecht vraagt:
„Wie daar... zo laat?”
„Open voor de Schout van Amsterdam.”
Grendels worden teruggeschoven, een ketting rammelt. De deur zwaait open.
De marmeren hall en gang zijn door kaarsen verlicht. In het midden, gekleed in een Japanse kamerjas, staat John Cambell. Op de trap ang-
81