„Ik houd hem reeds dagenlang in ’t oog, mijnheer de Schout.”
Ze waren het Prinsenhof genaderd, ’t tijdelijke stadhuis na de brand van het oude raadhuis op de Dam. De Schout keek koel vorsend in de ogen van Pieter Ravesteyn.
„Burgemeesteren en Schepenen kunnen tevreden met u zijn, substituut. Ik ben het ook. Goedenacht.”
Toen keerde hij zich om en stapte door de poort, gevolgd door zijn dienaren. Tegen ’t vale licht van de binnenplaats tekende zich zijn dorre silhouet met de roede van justitie scherp af. Pieter Ravesteyn keek hem peinzend na en voelde zich opeens een knecht... een knecht van Mijne Heren van de Gerechte.
De volgende avond was het weer stil in 'De Lenteblom’. Anna zat bedrukt naast de toog en breide. De enkele gasten in de opkamer konden gemakkelijk bediend worden door Dirckje Swaen. Ysbrandt de Graef, weer op zijn vaste plaats bij het venster, waarvan de luiken nog niet gesloten waren, tuurde telkens naar buiten in de duisternis en trachtte de donkere gestalten van de voorbijgangers te onderscheiden. Er stond een kan wijn en een groot glas voor hem en zo nu en dan nam hij een teug. Soms keek hij met zijn koude onrustige grijze ogen naar de waardin en als zij de hare niet neersloeg, wendde hij weer snel zijn blik af en tuurde naar buiten. Opeens hield Anna het niet meer uit en zei opgewonden:
„Zeg het!!”
„Wat?”
„Dat je het contract gaat opzeggen. Dat je de herberg terug wilt.” „Inbeelding... waarom zou ik?”
„Weet ik niet. Maar je bent de laatste weken veranderd. Vroeger was die duivelse spot van jou een houvast voor mij... daartegen kon ik op. Ook tegen je ziekte kon ik op... je vuil, dat ik moest ruimen, was een werkelijkheid... ik wist wat ik moest doen, je verplegen en je helpen...”
Een vuistslag die de wijnkan en het glas op de tafel even deed rinkelen, onderbrak haar. Hij bekeek haar nu, zoals zij het vroeger van hem gewend was. Spottend, wat gemeen. Hij zei:
„Ik begrijp je... nu! Mijn ziekte was je zekerheid. Je kon de dagen tellen, die je nog scheidden van het onbestreden bezit van 'De Lenteblom’. En nu door die jodentovenaar is dat allemaal ondersteboven gekeerd... want wanneer zal Ysbrandt de Graef de pijp uitgaan? Wanneer? Wanneer??”
76