hadden handen vol werk. De talrijke geschillen tussen de reders en hun scheepsvolk overstelpten de commissarissen voor de Zeezaken dusdanig, dat hun uitspraken maanden op zich zouden laten wachten. Het geld werd schaars, men bezuinigde, want niemand wist wanneer de goudstroom weer zou vloeien, misschien wel nooit weer zoals het was geweest. Engeland had niet geslapen. Terwijl de Unie zijn vloot verwaarloosde en rijk leefde, bouwden de Britten fel en verbeten een zeemacht. Engeland of de Zeven Provinciën, één van beide zou de zeeën beheersen... De omzet in 'De Lenteblom’ liep terug. Vele vaste klanten kwamen niet meer, zochten goedkopere eethuizen in de zij-stegen of aten thuis de sobere burgerpot.
Anna Swaerdemaeckers werd er nerveus van. Opgejaagd liep ze door het soms lege eethuis, dan weer naar buiten op het stenen terrasje onder de luifel, waaraan kippen, ganzen en hazen, bossen ui en prei bungelden en dienden als uithangbord. Dan keek ze er mistroostig naar en berekende haar verlies. En daarbij dat ongelukkige gezicht van Ysbrandt de Graef, die het tot gewoonte had gemaakt om een hoektafel bij het venster dagenlang te bezetten en probeerde gasten bij zich te lokken om hun z’n nood te klagen. En hij keek steeds kwaadaardiger naar Anna. Er broeide iets, dat voelde zij. En op een morgen beet zij hem toe: „Waarom ga je niet naar de Nieuwe Brug? En laat de frisse wind eens langs je kop waaien? Dan raak je misschien die boze gedachten kwijt... en vergeet je je ingebeelde kwaal.”
„Schreeuw niet tegen een zieke, helleveeg,” antwoordde hij ruw. „Ziek?... Dat was je, maar nou ben je beter, jammer genoeg niet in je hoofd.”
Anna stampvoette, zij plantte de handen in de zij, iets dat zij bijna had afgeleerd en vervolgde:
„Ik wou dat je ging... dat je ergens anders je tenten opsloeg. Ik heb genoeg van je. Eerst geduldig je vuil geruimd en nu alle dag dat gezeur aan mijn hoofd en dat zure smoel... je mankeert niks meer... niks!”
Ysbrandt de Graef wees weer naar haar met zijn benige vinger en antwoordde tergend langzaam:
„Zo... mankeer ik niks... jij wou beweren, dat dit goed was! Eerst maandenlang leeglopen als een spuigat... en dan opeens niks meer? Ja, ja, ik begrijp het, de herberg is je verkocht, die heb je nu in je klauwen... en nou heb je angst, dat ik beter word, dat ik de koop ongedaan wil maken... ja, ja. Maar wees gerust, ik ben ter dood veroordeeld.”
Ziedend van drift pakte Anna hem beet en trok hem van achter de
69