„De Schout?”
Pieter Ravesteyn voelde zich boos worden. Wat verbeeldde zich die joodse dokter. Was de onderschout niet goed genoeg om te worden ingelicht over hun zaken? Was hij er alleen maar om een oog in het zeil te houden, dat de bevolking tolerant bleef en het geboefte niet bij hen inbrak om te roven of ze te onthalzen? Van die schatrijke trotse Portugezen kon men zoiets nog aanvaarden. Die zaten achter de Oostindi-sche Compagnie en in bijna alle kleinere rederclubs op de Levant en Brazilië. Maar die Duitsers en Polen? Dat uitgeplunderde volk uit de dertigjarige oorlog moest blij zijn hier in Amsterdam rust te hebben gevonden en de gelegenheid om een nieuw leven te beginnen. Wacht eens even, die Todelche zou hij dat eens aan het verstand gaan brengen. Bovendien zat het hem nog hoog om die visites bij Ysbrandt de Graef. „Ik ga met u mee. Ik wil Chajim Todelche spreken. Nu!”
Genendel knikte. En gedrieën liepen zij naar het huis in de Zandstraat. Terwijl hij op de stoep stond, wachtend tot er zou worden opengedaan, keek hij in de straat. Daar stonden ze op hun drempels, die baardige joodse mannen. Wantrouwend. En hun vrouwen gluurden door de glas in lood vensters. Alleen de kinderen dromden voor hem, met vragende onbevangen ogen. Hier en daar werden voorzichtig de luiken gesloten, soms een deur.
De blik van de ervaren politieman werd grimmig. Gesloten luiken, hier in Amsterdam, als de overheid in de straat verschijnt? Waren ze gek? Bezeten? Die idioten! Wie loerde er nu in dit rijke Amsterdam op hun armzalige thalers, behalve het geboefte? Wie dorstte hier naar hun bloed? Met de grootste moeite kreeg men een paar boerenjongens in de Staatse Compagnieën; om te vechten huurden de weelderige kooplieden liever Teuten en Walen en Zwitsers en stilden hun bloeddorst met een geroosterd lendestuk van een malse koe.
Dokter Chajim Todelche deed zelf open en begroette de onderschout met een hoofdknik. Geladen trad Pieter Ravesteyn binnen.
„Wat betekent dit? Luiken sluiten als ik in de straat kom?” bulderde de substituut. Chajim Todelche glimlachte geduldig, antwoordde:
„Als in de Duitse landen de Ambtmann met zijn trawanten in de jodenstegen verschijnt, is het meestal om een schatting of om de lijken te tellen en de geplunderde huizen te verzegelen. Dat zijn deze mensen nog niet vergeten. Zij ademen pas enkele jaren vrij.”
„Zorg dat dit niet meer gebeurt. Als Burgemeesteren en Schepenen het horen, hebt u ernstige moeilijkheden te vrezen.”
66