„Bravo, bravo,” riepen de jonge kooplieden, „waardin, een kan van de beste Bourgogne! Vooruit, dat is nieuw bloed voor Ysbrandt de Graef. En een heel speenvarken op mijn kosten! Weg met die wandelstok-benen, een vette kalkoen van mij!”
„Dank, dank, mijne heren,” riep Ysbrandt de Graef, Jullie zijn beste mensen, prachtkerels! Waar ter wereld gebeurt het, dat men een ter dood veroordeelde gelukwenst en hem toedrinkt? Hoog het glas! Hoog het glas!”
En venijnig lachend daalde hij de twee treden af. Maar de onderschout zag, dat zijn ogen treurig stonden. Het werd weer stil, verwonderd en beledigd keek men naar de waard, die iedereen opzij duwde. Want hij verlangde maar één ding. Op straat te komen en zich te koesteren in de zon. Men liet hem gaan.
„Wat mankeert hem opeens?” vroeg Phiiippe de Haen aan de waardin. Maar voordat zij antwoorden kon, beet de onderschout hem toe: „Begrijpt u dat niet? Wanneer een ervaren dokter tegen iemand zegt: sta maar op en eet maar weer alles, dan betekent dat: je bent reddeloos. De jodendokter heeft hem z’n doodvonnis meegedeeld. En u hebt hem toegedronken, u, Phiiippe de Haen, een man van de wereld.”
Woedend smeet de onderschout zijn glas stuk voor de voeten van Phiiippe de Haen. Met één stap was deze bij hem, hun gezichten waren dreigend en vol haat bij elkaar. Pieter Ravesteyn vloekte gesmoord en wurgde uit zijn keel:
„Pas op, kapitein, pas op voor de justitie!”
En Phiiippe de Haen, opeens gekalmeerd, antwoordde met een spottend lachje:
„Tussen uw rakkers en mij staan de schutters. Tussen u en mij... niets! Buiten de banpalen ben ik uw man, op de vuist, op het rapier, op de hartsvanger. Aan u de keus.”
Phiiippe de Haen zwaaide breed met zijn hoed, zodat de struisveer bijna het gezicht van de onderschout raakte, lachte spottend en verliet zelfbewust de herberg. Ziedend van drift dronk de onderschout in één teug z’n vierde glas en volgde hem naar buiten.
Jachtig en bleek van angst veegde Jannegie Pietersdochter de scherven bijeen...
Op de gestelde dag begaf Genendel Kossmann zich, vergezeld door de huisknecht van dokter Todelche, naar het huis van Simon de Bye aan het Singel. Nieuwsgierig bekeek de jonge huismeid haar en verzocht
62