Pluym als middelpunt. In een hoek Philippe de Haen met enkele officieren, die uitbundig plezier hadden. Met een beetje wrokkige spijt constateerde de onderschout, dat Anna Swaerdemaeckers nog steeds de elite van de Amsterdamse burgers onder haar gasten telde en dat de vechtpartij van een paar weken geleden haar geen enkele schade had berokkend. Waarom ook wel? Al waren deze mannen machtig en rijk, zij wisten wat zuipen en vechten was. Velen van hen waren uit het lagere volk opgespoeld door de welvaartsgolf, die de Verenigde Provinciën overstroomde. En dan, dit was een mannenkroeg. Gezellig, rumoerig, met een uitstekende en uitgelezen kelder... en een paar vrouwen achter de toog om zo rauw in te bijten. Onwillekeurig moest Pieter Ravesteyn glimlachen, dit hele kleurige levendige gedoe ontwapende hem en bijna vergat hij waarom hij gekomen was. Niemand lette op hem, toen hij verder de herberg binnenstapte, hetgeen hem weer hinderde, want hij was nogal ijdel. Voor de toog staande keek hij naar Dirckje, die diep bloosde, de ogen neersloeg en jachtig glazen begon vol te schenken. Anna Swaerdemaeckers’ gezicht verstrakte, zij wierp het hoofd in de nek en bekeek hem hoogmoedig. Zij vroeg hem niet wat hij wenste, wachtte zijn bestelling.
„Franse brandewijn,” gromde hij.
Langzaam schonk zij in, schoof het glas toe over de toog. Hij hief het op, hield het tegen het licht. Anna Swaerdemaeckers boog zich wat naar voren, keek naar hem op. Hij zag haar prachtige groene ogen eigenaardig vonken en hij hoorde haar treiterig fluisteren: „Zo zuiver als de nacht, mijnheer de onderschout! ”
Zijn mond opende zich een beetje van verbazing, hij wist zo opeens geen antwoord en toen hij iets zeggen wilde, was zij reeds met een blad vol glazen op weg naar de groep van Siebe Montanus.
Verbeten dronk hij z’n brandewijn. Die heks, die felle kat, die gladde ongrijpbare slang, die op en top vrouw! Hij zou haar willen slaan en beuken, totdat zij naar hem toe zou kruipen en smeken om genade. Dan zou hij haar opheffen en zoenen... wat een vrouw! Hij liet z’n blik door de herberg gaan en zag Dirckje Swaen, die lieve zachte boerenmeid, dat ingoede kind, maar geen wijf! Geen vrouw voor een kerel als hij.
De onderschout zuchtte. Eliazer Pluym bemerkte het en vroeg: „Zorgen, Pieter Ravesteyn? Verdrink ze dan met een glas van mij.” „Is uw Rijnwijn toverwater?” vroeg de onderschout.
„Ja,” lachte de koopman, „gisteravond heb ik uitbundig Rijnwijn ge-
59