Moedeloos haalde Aert Heineken weer de schouders op. Hij zei:
„U moet niet verwonderd zijn als u dit nest op een keer verlaten vindt. De Admiraliteit vraagt volk en de ronselaars kijken gelukkig niet naar iemands verleden.”
„Dit huis gaat niet dicht voordat ik je toestemming geef. De meiden zijn nu te belangrijk. Beloof ze het dubbele, als ze iets goeds te weten komen... en zorg dat ze de grote kooplieden strikken... ’t geringe volk bazelt alleen maar wat geruchten.”
„Vergist u zich niet, mijnheer de onderschout, ’t Lage volk staat dichter bij de dagelijkse dingen.”
Pieter Ravesteyn keek de justitiespion scherp aan. Die Aert Heineken was geen prul en het zou de moeite waard zijn om nogmaals bij de Schout voor hem te pleiten.
„Ik zal nu Berendje zelf eens gaan ondervragen,” zei de onderschout opgewekt en lachte dubbelzinnig.
Hij nam de lantaren van de ijzeren muurhaak, maar toen hij enkele treden had beklommen, bleef hij roerloos staan. Ook Aert Heineken, die hem gevolgd was, stond stil en luisterde gespannen, want er werd luid op de buitendeur gebonsd. De onderschout wenkte met het hoofd en drukte zich tegen de muur van het donkere trapgat. Aert Heineken sloop naar de deur, waarop nog steeds heftig werd gerammeld, luisterde nog even voordat hij opendeed. Een man schreeuwde hem toe: „Brand!! Het Raadhuis brandt!! Vlug!”
Toen snelde hij weg. Nog meer mannen renden door de steeg en door de open deur drong het geluid van de brandhoorn naar binnen. De onderschout stond alweer in het voorhuis, Aert Heineken zei:
„Ik moet gaan. Turfdragers zijn brandwacht.”
„Weet ik. Ik volg als de straat leeg is,” fluisterde de onderschout. Aert Heineken knoopte z’n wambuis dicht, schoot in z’n lederen kolder, greep z’n hoed en rende de straat op. Pieter Ravesteyn wachtte en toen het hem veilig leek, stapte hij ook op straat en volgde. Op het Oude-kerksplein bleef hij staan, keek naar boven of de torenwachter zijn plicht deed. De lantaren hing uit naar de richting van de brandhaard en onophoudelijk blies de man op de trans op z’n hoorn om de blussers naar hun plaats te drijven. Tevreden rende de onderschout weer, nu in de Warmoesstraat en te midden van een troep volk, dat hijgde en snoof en stampte als een kudde wilde dieren. Maar in de Halsteeg liep hij al voorop.
Op de Dam heerste een woelige drukte. De waagknechten en turf-
52