„U bent hun borg, dokter Chajim Todelche?”
„Ik... en alle joden in Amsterdam, mijnheer de onderschout.”
„Dan kunt u verder gaan,”
De dokter gaf een teken en de joden vervolgden hun weg. Pieter Ravesteyn oogde hen na en moest denken aan de jodinnen, die bij de huwelijksvoltrekking hun prachtig haar afknipten en haar hele verdere leven een pruik of een kap droegen. Vreemd, vreemd... hij zou die dokter Todelche eens naar de betekenis daarvan vragen.
Dagelijks werd 'De Lenteblom’ enige uren gesloten. Anna Swaerde-maeckers en de meiden aten dan gezamenlijk in de keuken of op stille dagen aan een hoektafel bij het venster, dat op het Damrak uitzag. Na het middagmaal trok Anna zich terug op haar kamer om een paar uur te rusten en als de meiden gereed waren met de afwas was hun bevolen hetzelfde te doen. De keukenmeid en haar hulpen zaten dan bij het vuur wat te dommelen totdat de waardin het sein gaf weer te beginnen.
Deze rust was ingesteld door Wybrechje de Graef, die tot haar dood de waardin was geweest. Deze dwaasheid van z’n vrouw had jarenlang het huwelijk van Ysbrandt de Graef verzuurd door de dagelijks terugkerende twist hierover. Maar Wybrechje had nooit toegegeven. Van ’s morgens 5 uur tot ’s avonds 10 zonder enige rust voor de meiden vond zij te zwaar. Wybrechje herinnerde zich de tijd, dat zij ook meid was geweest in 'De Lenteblom’ totdat Ysbrandt de Graef haar had getrouwd. Maar joffer De Graef én waardin geworden zijnde had zij er abrupt een einde aan gemaakt. Ysbrandt had zich de eerste keer fel verzet tegen deze geldverkwisting en z’n vrouw een pak slaag willen geven. Maar Wybrechje was vlugger en tuigde hem zo af met haar slof, dat hij met twee blauwe ogen, een paar builen en schrammen alleen maar verbaasd en zwijgend naar haar had durven gluren. Die felle kat! Waar was het zachte volgzame Wybrechje, dat zich in donkere hoekjes had laten zoenen en betasten? Het loeder! Ze had hem in de luren gelegd, alléén om joffer te worden. En waardin en deelgenote van zijn geld, daarom had zij hem z’n gang laten gaan.
Ook deze junidag hield Anna zich aan de vaste regel. Langzaam besteeg zij de wenteltrap om naar haar kamer te gaan. Toen zij boven was, hoorde zij Ysbrandt de Graef roepen. Het was nu niet op z’n gewone jammerende toon, maar het klonk vriendelijk, bijna onderdanig. Aarzelend en wantrouwend opende Anna de deur van z’n kamer en trad binnen. Ysbrandt de Graef zat tegen de kussens geleund en rookte
31