De Soete Bazinne

Titel
De Soete Bazinne

Jaar
1960

Pagina's
314



vrijgezel Pieter Ravesteyn kon niet boos worden op de meisjes van Amsterdam. Ook voor hem waren ze soms lief, bijzonder lief zonder dat ze geld verlangden want zijn tolerantie was honderdmaal meer waard dan de goudstukken van sommige kapiteins. Vrouwen en zeehavens, dat hoorde bij elkaar al raasde dominee Johannes de Geer nog zo hard in zijn Oude Kerk.

De Sint Anthoniespoort rees voor hem op. Even keek hij omhoog naar deze stenen macht, liep er omheen naar de Gelderschekade. Hij bleef staan om de Schreierstoren te zien. Langzaam stapelden zich witte wolkjes in de blauwe hemel, het weer ging veranderen. Gebannen bleef hij kijken naar het water, naar de forse heldere huizen, naar de bedrijvigheid, naar alles wat te zamen Amsterdam maakte.

Hij haaide diep adem, deze aanblik maakte hem gelukkig. Misschien het enige geluk, dacht hij. misschien zijn deze stenen, dit water, dit groen, deze hemel mijn enige geluk. Hij bleef roerloos kijken, zuchtte en maakte zich los van zijn mijmering en beroepsmatig liet hij nu z’n blik dwalen over alles wat zoeven dichterlijk zijn gemoed had gestreeld. In de verte naderde een groepje mensen. Dicht opeengedrongen. Hij slenterde in hun richting, stond stil toen hij ze kon onderscheiden. De mannen droegen lange zwarte mantels over hun zwarte wambuizen, grote puntige witte kragen rond de hals. De rand van hun zwarte vilt-hoeden was opgeslagen, zodat hun baardige gezichten duidelijk zichtbaar waren. Hun benen waren gestoken in hoge zwarte laarzen, zonder wijd uitstaande schachten, zoals mode was. Van de schouders der vrouwen hingen tot de knieën strakke zwarte mantels. Daaronder droegen zij witte veelvuldig geplooide schorten, die nog een brede strook van de rokken vrijlieten. Maar het meest opvallend waren de molensteenkragen, die zij nog droegen en vooral de witte vleugel-mutsen, strak sluitend om het hoofd, bij sommigen met een brede kinband. Alleen bij de jonge meisjes was het weelderige haar te zien. „Joden... weer Duitse joden,” mompelde de onderschout.

De groep was hem genaderd en hield stil op een teken van hun leider, dokter Chajim Todelche. Hij nam z’n hoed af voor de onderschout en Pieter Ravesteyn zag met snelle blik ’t zwarte kapje op het achterhoofd van deze wetsgetrouwe jood.

„Waar komen deze mensen vandaan, dokter Todelche?” vroeg hij wat bars.

„Uit Emden, mijnheer de onderschout.”

„Per schip?”

29

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.