neerslachtig of opgewonden door de oorlogsberichten en de onzekerheid, die was opgeschoten als een giftige zwam in een broeierig vochtig bos. Velen hadden schepen op zee, anderen bezaten aandelen in de Oost- of West-Indische Compagnies of waren deelgenoot in een schip of zijn lading. Slechts enkelen konden de toestand kalm bezien, hun schip was reeds thuisgevaren of een aandeel en winst waren zo juist uitgekeerd. Zij spraken bezadigde woorden of stoefden op hun inzicht, dat hun tijdig een risico had bespaard. Men luisterde half, soms draaiden oude vrienden elkander bruusk de rug toe, kribbig om dit gezwets over koopmanschap, dat geen kunde was maar dom geluk.
Pieter Ravesteyn wandelde langzaam mee in de mensenstroom, aandachtig luisterend naar brokstukken van gesprekken. Zo was zijn werkwijze. Een enkel woord, een korte zin, het was voldoende om een man in het oog te houden en zijn gedragingen na te gaan. Dikwijls was zo’n woord het begin van een strafzaak. De onderschout hield van zijn werk, van het risico daaraan verbonden. Met plezier kon hij een rumoerige kroeg binnenstappen en als daar gevochten werd, ontruimde hij die dikwijls zonder hulp van zijn dienaren. Meerdere keren had hem dat een nieuw wambuis gekost en zijn zwarte vilthoed was dikwijls vertrapt. Hij liep de Warmoesstraat in. Links en rechts tuurde hij in de herbergen en de winkels. Soms hield hij stil voor een kleine werkplaats en maakte een praatje met de meester of zijn gezel. Hij keek dan langs hen heen, spiedend in de duistere werkruimte. Overal bedrijvigheid, overal tevreden mensen, goed in de kleren, wel gevoed. De huizen fris geverfd, de stoepen schoon geschrobd, de glas in lood vensters helder en blinkend. Welvaart, welvaart, en te midden van die overvloed bloeide het onkruid, de misdaad. Maar hij zou ze wel in de gaten houden, dat was zijn lust en zijn leven... dieven vangen, zwendelzaken uiteenrafelen, halsmisdadigers achtervolgen totdat zij op de Dam of in Volewijck aan de galg bungelden.
Hij draaide de Zeedijk op. Daar gluurden ze al door hun venstertjes, de... zoete bazinnetjes. Nu weken ze wat terug voor de onderschout. Hij keek terzij naar binnen, z’n ogen twinkelden, soms moest hij een glimlach onderdrukken voor een werkelijk knappe meid. Tja... wat wil men in een havenstad, een wereldstad als Amsterdam, waar kerels uit alle landen vertier zoeken na maandenlange opsluiting op een schip? Dan verlangt een zeeman naar vrouwen, naar zachte liefkozing, naar gefluisterde woordjes. Wat hindert het dat zij ervoor moeten betalen, peinsde de onderschout, alles in het leven moet men kopen... nee, de
28