gestrekt, zijn geliefde houding als hij dronk of een verhoor afnam. Hij trommelde dan tergend langzaam op de tafel waartegen hij leunde, terwijl hij onderzoekend de verdachte monsterde. En meestal sloeg hij plotseling met de vlakke hand op tafel voordat hij katachtig vlug opsprong om vlak bij de gearresteerde te gaan staan en hem doordringend aan te kijken met z’n scherpe ogen. Velen hadden er van gehuiverd en dikwijls was ’t een begin geweest van de ontrafeling van een misdrijf en een onverklaarbare angst voor deze onderschout. Nu keek hij met genepen ogen op naar Anna Swaerdemaeckers en ook nu trommelde hij weer langzaam op de tafel. Met niet vermoede kracht grepen haar sierlijke slanke vingers zijn enkel en met een forse zwaai slingerde zij zijn been van de bank. Zij ging zitten, tamelijk dicht bij hem, bekeek hem met een vreemd spottend lachje. En hij blikte terug in die groengrijze ogen, volgde de lijnen van haar neus, zag de vastgesloten, wat forse rode lippen, dat iets te wilskrachtige kinnetje. Hij tuurde even naar de slanke hals, die zich verloor in de zeer brede witte kraag, gesloten door fijne koordjes, naar de felle spitse borstjes onder het zwarte jak, de dunne taille overgaand in de ronding van haar vele rokken. Nogmaals bekeek hij haar en bewonderde haar kaarsrechte soepele houding, die hem deed terugdenken aan een eenzame tulp, welke hij eens langs de weg had geplukt. Die tulp had er ook zo gracieus gestaan, heel zachtjes wiegend. Zinnend keek hij naar haar schoot, waarin haar handen nu gevouwen lagen, weer beschouwde hij haar taille en het was hem alsof hij door haar kleren keek naar haar naakte lichaam. „Heb ik genade gevonden in uw ogen, Pieter Ravesteyn? Hebben mijn lijnen toch wel enige bekoring,” zei ze spottend.
Hij keek verward op omdat zij z’n diepste gedachten had geraden.
Zij vervolgde onbarmhartig:
„Ik wijk wel iets af van het ideaal, Pieter Ravesteyn, ik bezit niet de molligheid a la Rubens. Maar jij weet wel, dat een slanke vrouw een heel bijzondere bekoring kan hebben. Ik weet zeker dat Dirckje Swaen niet zo soepel zal kunnen kronkelen in je greep als ik.”
„Anna!” zei hij gesmoord. „Anna, wat wil je?”
„Ik? Niets! Pieter Ravesteyn. Ik wil je er alleen maar op attent maken, dat Dirckje Swaen mollig, meer dan mollig, ja heel zeker vet zal worden. Dat behoeft niet te verhinderen, dat ze je vrouw wordt, dikke vrouwen zijn goede huisvrouwen, goede moeders vooral. Wat een vreugde, straks een buurvrouw en kinderen in dat sombere huis op de Nieuwendijk,” zei ze luchtig.
24