ogen het gezelschap rondblikte. Siebe Montanus deed een stap naar hem toe,.de kooplieden weken uit, het gezicht van de secretaris stond grimmig.
„Schaam u, Simon de Bye, schaam u. Is dit de houding van een Amsterdams koopman? Waar is uw vertrouwen in onze vloot? In de Admiraliteiten van de Unie? En als uw schepen verloren gaan, wat dan nog? U bent jong en kunt opnieuw beginnen. En vergeet niet, dat God met de dapperen is... De lauwen spuwt Hij uit.”
Geheel van streek keek Simon de Bye naar de grond, hij hoorde de woorden van Siebe Montanus nauwelijks, achteloos nam hij zijn nieuwmodische pruik van het bezwete reeds kale hoofd en legde haar over zijn knie.
En opeens klonk er een hinnikend gelach door de herberg.
Allen keken op, naar boven, naar de gaanderij waar een gedaante in het wit zich over de leuning boog... Ysbrandt de Graef in zijn nachthemd.
Anna Swaerdemaeckers wilde de trap opstormen, maar werd daarin belemmerd door de jammerende Simon de Bye en enige kooplieden, die haar vastgrepen. De herberg daverde van de lach omdat Ysbrandt de Graef grimassen maakte met zijn tandeloze mond, zijn ene oog dichtkneep en z’n lange wijsvinger snel op en neer bewoog, wijzende op de huilende koopman. Hij riep:
,Reders van Amsterdam, daar zit uw vlootvoogd... roep Tromp maar terug, stuur deze man op Engeland af, z’n tranen zullen het zachte gemoed van de Brit wel weten te vermurwen... Ha, ha... die lieve Cromwell en die beste brave Engelsenü”
Het werd weer stil, Siebe Montanus stampte boos met z’n stok op de plavuizen en riep naar boven:
„Zwijg, waard!!! Bemoei u niet met de zaken van de overheid en bespaar ons uw spotternij. Houd u bij uw herberg!”
.Mijnheer de secretaris, het Amsterdamse volk is ondeelbaar,” gilde de opgewonden Ysbrandt de Graef, „in tijden van oorlog zijn er geen standen. Dan is een waard even belangrijk als u... en als de hele Admiraliteit.”
„Ik gelast u te zwijgen!”
De secretaris trilde van woede, men trok Simon de Bye van zijn plaats om Anna Swaerdemaeckers door te laten. En boven op de gaanderij danste Ysbrandt de Graef en lachte giechelend.
„Goed... goed, mijnheer Siebe Montanus... goed, dan geen politiek
20