was geheel vertederd toen zij daar stonden, hand in hand. De joffer had haar gekust, maar Pieter Ravesteyn had welbewust afgeweerd en de joffer had het niet erg gevonden, de parmantige Pieter was een flink mannelijk kereltje en daar hield ze van. En Pieter Ravesteyn had Anna de paar uren dat zij in ’t huis van de regent vertoefden, niet uit het oog verloren, hij was voortdurend om haar heen, weerde de zoontjes van Meindert Dobbesz op energieke manier. En zij, Anna, zij had zich dikwijls half achter hem verscholen, zuigend op haar duimpje. En had zich veilig en geborgen gevoeld. Anna Swaerde-maeckers glimlachte... meer dan dertig jaar is dat geleden... meer dan dertig jaar... veertig ben je geworden Anna... wat gebeurde er toen je twintig was?... Met een ruk zit zij weer rechtop in bed, staart naar buiten waar de ramen van de overkant weer donker zijn, oude Hillegie heeft haar dwaaltocht beëindigd. Maar Anna Swaerde-maeckers ziet op de muur die avond herleven, toen zij niet meer onder toezicht stond, haar eerste avond in dienst, bij vreemden. En Pieter Ravesteyn was haar komen opzoeken, wilde zien hoe zij het maakte... en toen hij hoorde dat de joffer naar de avondkerk was gegaan, had hij haar aangegrepen... Machteloos was zij in zijn sterke armen en hij had haar gezoend, gebeten, haar betast... hij wilde haar de kleren van het lijf rukken, zo wild en onbeheerst was hij. En toen had ze gevochten, als een kat! Gebeten en gekrabd had zij hem en was hem ontglipt. En met haar slof had zij hem afgetuigd, zodat hij beduusd vluchtte. Toen de joffer thuis kwam, was zij nog geheel overstuur, maar verraden had zij hem niet... Waarom niet?! tja... waarom niet?
Anna Swaerdemaeckers sloot de ogen...
Steeds weer heeft hij geprobeerd haar te naderen, steeds weer getracht haar te krijgen. En steeds stugger is zij tegen hem geworden, misschien wel omdat hij haar niet eerlijk ten huwelijk vroeg. Huwelijk!... het koude zweet breekt haar uit... Huwelijk! Die verschrikking met Josef Swaerdemaeckers, die... Opeens is er gebons tegen de houten wand van haar kamer, grenzend aan die van Ysbrandt de Graef, weer bonst hij en begint te kermen: „Is er dan niemand, die me helpt!... Is er dan niemand, die me helpt!” Nee, Ysbrandt de Graef, nee, duivel! In de nacht is er geen vrouw meer die je helpt! Nee, wentel maar in je vuil tot morgenochtend... nee, nee... slapen wil ik... je niet horen... nee... nee... oh, God... waarom heb ik dat contract getekend... nee... nee... slapen wil ik... slapen... ik wil slapen... nu wil ik slapen... slapen... slapen... slapen...
14