‘Bennie,’ vraagt Isaac, ‘geloof je nog wel aan God?’
‘Ik gaan Sjabbes naar Sjoel,’ zegt Bennie kort.
‘Ik vraag of je nog wel aan God gelooft, niet of je naar de kerk gaat.’
‘Ik zien geen verschil. Als ik ga sjoelen geloof ik aan onze Lieve Keer, anders gong ik niet,’ antwoordt Bennie korzelig. ‘Goed, dat neem ik aan. Kun je jezelf indenken, dat het Opperwezen deze mensen ergens heen leidt om het hen beter te geven?’ vraagt Isaac.
‘Meheer Isaac, ik geloof in onze Lieve Heer omdat ik me hele lange leve in Hem heb geloof en als ik het afleg, dat geloof bedoel ik, dan heb ik niks over en ik wil wei wat over hebben voor de paar jare, die er misschien nog komrne gaan. En wat zal ik me de sappel make voor die korte tijd? Het is als met me ouwe klere. Ik ken ze niet misse, en toch verstore ze me dikkels. Hoor toe: U ken me zoon zijn en daarom, ik zal je wat zegge. Ik heb dikkels an God gevraag, waartoe dits en waartoe dats en heb ik antwoord gekrege? Oser, heb ik antwoord gekrege. Ik heb gedach gehad, als het Opperwezen alles ken en alles ken zetten naar Zijn hand, waarom is er dan voor die mense geen brood in dat Polen en dat Rusland? Waarom is er oorlog, waarom is er misdaad, waarom echtbreuk, waarom benne d’r meides in de huize op de Dijk? Oi, waarom? Een klein kunsie voor God en alles was model, met één vingerwijzing. Ziet U, meheer Izak, dat benne de gedachte van een ouwe man, die veel het gezien en veel het geleje. En dan v raag U: geloof je Bennie? en wat zal ik dan zegge?’
Isaac de Fuentes is stil geworden. Ook hij heeft zichzelve deze vragen gesteld en ook aan theologen, ze hebben gezegd, dat dit het wezen der dingen is, grondslagen waaronder niet gekeken kan en mag worden. Eens heeft een aannemer hem in zijn vaktaal geantwoord:
‘De palen krijg je nog te zien, maar niet de zandplaat waarop ze geheid staan.’
Het is Isaac als jongere vreemd te moede om deze oude man te moeten antwoorden en beleren. Daarom zegt hij:
‘Bennie, ik ben niet oud en wijs genoeg jou antwoord te kunnen geven. Ik aanvaard het geloof zonder veel te vragen en te wroeten en voel mij er wel bij. Vraag het eens aan anderen, aan onze rabbijnen, zij zullen je zeker kunnen helpen.’
86