Het is wederom Mei geworden. Eén jaar is de Fuentes nu in Holland en als hij de tijd overziet, is hij niet ontevreden. Hij is ingeburgerd en algemeen geacht, heeft goede vrienden en relaties verworven. Hij bezit een mooi huis, heeft zijn kapitaal belegd en geniet een zeer behoorlijk inkomen. Bovendien wordt zijn huishouden uitzonderlijk goed bestuurd en de opvoeding van zijn zoon weet hij in vaste en bekwame handen.
Isaac durft dit alles met diepe bevrediging te overdenken. Hij is vrij van het joodse bijgeloof, dat voorspoed niet durft zien of bepraten; bang, dat het kwade geesten zal oproepen, waardoor het geluk kan worden verstoord. Hij geeft met volle handen aan liefdadige instellingen van alle gezindten en heeft daarbij niet het gevoel ‘aflaat’ te kopen. Want Isaac kent vele zonden niet, omdat hij zich niet pijnigt met kleine dingen, die mensen zonden noemen en feitelijk slechts boeien zijn, welke men zich heeft aangedaan, zonder dat het Opp> rwezen dit verlangde. Hij heeft vreugde van zijn zoon, vreugde van zijn goede maaltijden, zijn wijn en sigaren; hij heeft plezier in goede boeken, de schouwburg, zijn kaartavonden. Hij lacht tegen aardige en intelligente vrouwren; hij heeft plezier in het weinige werk, dat Piet van Sliedrecht hem laat doen en hij heeft prettige belangstelling voor het werk van anderen. Inderdaad, de Schepper meent het niet slecht met deze zoon, deze soldatenzwerver, wie Plij een goede levensavond schijnt te willen geven. En Isaac de Fuentes weet dit.
Dan arriveert het tweede transport landverhuizers in Rotterdam, op doortocht naar die onbekende, onbevolkte en prachtige aardstreken, waar voedsel en levenskansen zullen zijn. Het is nu geen schip meer, waarin de landverhuizers zullen wonen voordat zij verder reizen. Piet van Sliedrecht heeft hechte houten barakken doen bouwen, een soort primitieve hotels.
De dag voordat de eerste groep naar Amerika zal vertrekken, wandelt Isaac langs de kade, waar her schip geladen en zeilree wordt gemaakt. Hij blijft staan en ziet op naar het hoge, forse want en langs de sterke zijden en overdenkt, dat Piet van Sliedrecht een goede reder is, die geld over heeft voor zijn schepen en trouw dienstbetoon.
Fin als hij daar zo staat te mijmeren, is opeens oude Bennie Alter naast hem, oeroude Bennie Alter, met z'jn aftandse kleren, zijn gerimpeld gezicht met de witte bakkebaarden, in oude, te grote
84