‘En Susanne dan, en mijn zakennaam, die geschonden is? Isaac, alles wat er gaat volgen!’ Jacob schreeuwt het haast uit. ‘Alles gaat dan stuk, begrijp toch, Isaac: het huis, mijn zaak! En kan een man parnas zijn, die zijn wissels niet honoreert?’
Isaac kijkt Jacob Davidson doordringend aan, keert dan het hoofd af en staart in het vlammenspel.
‘Jacob, wat weegt het zwaarst?’
Davidson antwoordt niet, hulpeloos zien zijn bijziende ogen naar de Fuentes.
‘Jacob, maak van je hart geen moordkuil, ik weet het wel, het is niet Susanne, want Martin Simons was toch geen man voor haar en het is ook je zaak niet. Het is je vrees geen parnas meer te kunnen zijn. Maar weet dan, Jacob, dat beide beslissingen eender zijn in hun gevolg. Betaal je de wissels niet omdat je je naam niet dekken wilde, dan handhaaft een onaanzienlijke parnas zich nog maar korte tijd. Betaal je wel, dan red je Simons. Maar je zaak gaat stuk, want ze verliest haar vermogen. Je naam is gered, maar ze wordt gering. En een eerlijke, maar arme parnas, zal hij wei lang kerkvoogd blijven?’
Jacob Davidson zit roerloos in zijn stoel; het is juist, wat Isaac zegt. Er is geen uitweg. Zijn loopbaan als kerkvoogd gaat ten einde, God wil het zo en Jacob Davidson zal zich ootmoedig voor Hem buigen.
‘Ik zie dit nu ook wel in, Isaac, de slotsom is in beide gevallen eender. Maar tot welke weg zal ik moeten besluiten? Dit is ook de reden van mijn komst, waartoe moet ik besluiten?’
Jacob heeft dit rustig gezegd, hij is zichzelf weer geheel meester en het verheugt Isaac, dat Davidson zo waardig kan zijn. ‘Jacob,’ hervat de Fuentes, ‘de weg is niet zo moeilijk te vinden. Tot mijn zeventiende jaar, totdat ik in het leger geworpen werd, heb ik Talmoed geleerd. Er is door onze Wetten zeer veel verordend om zuiver en eerlijk te zijn in zaken en ik geloof, dat het naar de geest van de Wetten zal zijn, als je betaalt. Men heeft vertrouwen gehad in je naam. Onze Wet zal zeker eisen, dat je dit nimmer beschamen zult.’
‘I Iet is prettig, dat je argument steunt op onze oude Wet, Isaac, ik ben je hiervoor dankbaar, omdat mijn besluit nu zonder enige bedenking kan vallen. De Wet leeft en ze werkt voor nu en voor immer.’
Jacob staat op om tc gaan.
81