Wanneer Jannetje de kamer verlaat en op de helverlichte gang treedt, heeft zij het gevoel of een mantel van herinneringen van haar afgeworpen is en zij naakt voor vader Tijd staat, aan hem de keus latend, hoe hij dit herinneringsloze lichaam in het verder leven zal kleden. Slechts één ding heeft zij die avond nog gedaan, alvorens ze zich op haar kamer insloot. Ze is naar de keuken gegaan, streng en flink als altijd en heeft tegen de keukenmeid gezegd:
‘Haal jongeheer Eli bij madame Daumer en zeg, dat ik je dit opdroeg.’
Nog steeds heeft de winter zijn greep op de stad, als op een avond de klopper in onrustige roffel op Isaacs huisdeur valt. Een verschrikte keukenmeid heeft een nerveuze Jacob Davidson binnen gelaten, die door Jannetje bij Isaac de Fuentes wordt binnengeleid.
Isaac behoeft niets te vragen, wanneer hij opspringt om Jacob te verwelkomen. Hij ziet aan Davidsons gezicht, dat er ernstige dingen zijn. ‘Ga hier bij het vuur zitten, heer Davidson, U ziet er verkleumd uit. Jannetje, wil je warme wijn brengen?’
‘Voor mij niet,’ onderbreekt Davidson. Ondanks zijn opgewondenheid vergeet hij niet, dat Isaac hem geen rituele wijn zal kunnen schenken.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt Isaac.
‘Mijnheer de Fuentes, ik kom. . . ik moet U mededelen, het is Martin Simons,’ hakkelt Davidson en hij strijkt nerveus zijn puntbaardje.
‘Is het om juffrouw Susanne?’
‘Nee, nee, dat is het niet, hij heeft... tranen springen de kleine Jacob in de ogen, hij schuifelt en wipt in zijn grote stoel en Isaac krijgt medelijden met hem.
‘Zaken?’
‘Ja,’ knikt Davidson, ‘wissels vervalst, wissels met mijn naam heeft hij bij herhaling afgegeven en wanneer ik ze honoreer, brengt het mij tot de bedelstaf.’
‘En wanneer je ze niet honoreert, Davidson?’
‘Dan is het gevangenis voor Martin Simons.’
‘Dat is dan zijn straf, Jacob.’ Het is de eerste maal, dat Isaiic de kleine parnas bij de voornaam noemt en deze kijkt verrast en dankbaar op.
80