Rebecca kijkt hem streng aan, haast onmerkbaar met de hand duidend, dat hij zich beheersen moet.
‘De kerk doet niets,’ hervat zij, ‘dit is iets wat lij je niet persoonlijk moet aantrekken, Jacob. Wanneer allen waren zoals jij, dan behoefde ik dit niet te zeggen. Maar het wordt als altijd een strijd om de eer. Wie zal voorzitter zijn, wiens leiding zal worden aanvaard, wiens werkplan gevolgd? En wanneer de kerk het daarover op gebrekkige wijze zal zijn eens geworden, zijn de emigranten reeds hoog en droog in Amerika.’
‘Mevrouw, ik vrees, dat U de kerk te zwaar aanvalt,’ glimlacht Isaac.
‘Mijnheer de Fuentes, ik ken ze sinds mijn meisjesjaren en U is een vreemdeling in Rotterdams Jerusalem. Wanneer U het wenst, zal ik een tiental dames weten te bewegen die kleine hulp te verlenen, naast hetgeen mijn man uit de kerk zal weten te toveren. Over twee of drie dagen zullen de dames te Uwer beschikking zijn.’
Rebecca is opgestaan en verontschuldigt zich. Zij wil gaan slapen, de dag was lang en druk.
Zij is als een orakel, dar na zijn uitspraak verdwijnt en Isaac zal in later jaren altijd zien, dat zij alleen wil zijn en zich terugtrekt, nadat zij haar mening heeft kenbaar gemaakt en de richting aangegeven. Er is een grote leegte, nu zij weg is en het schijnt hun allen doelloos nog verder over de zaak te praten. De Fuentes heeft het gevoel bij een stervend vuur te zitten.
Door zijn ervaringen weet hij de avond met vertellingen tot een draaglijk einde te brengen, maar wanneer hij dan om elf uur op de stoep van de Hoogstraat staat en naar de maan opziet, moet hij diep zuchten en voelt hij zich geestelijk vermoeid, facob Davidson, aan de binnenkant van de huisdeur, schudt langzaam de grendel voor. Dan leunt hij met het warme voorhoofd tegen de koele, koperen deurplaat en kan niet verhinderen dat grote tranen op de marmeren plavuizen druppen. Hij voelt zich zo gekleineerd en minderwaardig en kan daar niet tegenop, want het is waar, dat Rebecca zijn meerdere is, evenals de Fuentes met zijn voorname houding en Susanne en zolis Jozef met zijn stille en slaafse welwillendheid.
Piet van Sbedrecht en CU, reders en kooplieden, hebben een
71