Hij zou nu wel willen opspringen, deuren en vensters willen openwerpen en iedere arme binnenroepen om mee aan te zitten en zich te goed te doen. Hij zou nu naar de synagoge willen snellen om zijn meest innige gebeden te zeggen, staande voor de heilige Arke. Hij zou naar zijn kantoor willen rennen om een wissel te schrijven ten bate van het oudeliedengesticht. Hij zou, ja wat al niet! Davidson zou de hele wereld gelukkig willen maken, nu direct, uit dankbaarheid, dat deze avond er heeft mogen zijn. Isaac de Fuentes is teruggekomen in zijn huis uit eigen vrije wil en hij eet aan zijn tafel en hij betuigt hem eer, hem, de groot geworden kleine Joodse jongen uit de provincie. Rebecca waagt het weer wat meer naar Isaac te kijken. Zij doet het tegen haar wil. Zij moet naar zijn mond kijken boven de welverzorgde baard, die haar toen de beide handen heeft gekust. Zij ziet weer op naar dat volle grijze haar, dat zo dicht bij haar gezicht is geweest, zodat zij de geur ervan kon speuren. Susanne is vriendelijk, maar innerlijk verkild; zij heeft gewrokt over het gesprek met de Fuentes, want zij heeft gevoeld, hoe hij een ondeelbaar moment in haar ogen heeft gezien, dat zij verlangde zijn huis te besturen, zijn vrouw te zijn. En Martin Simons is haar vreemder dan ooit. Hij staat haar tegen, maar nog voorkomt de familietucht de breuk, die onvermijdelijk is. Het kookt en woelt in Susanne en wanneer haar gevoelens en verlangens zullen losbreken, zal het met een alles verterende gloed zijn. Zij zal zich opbranden in liefde voor een mens of voor een zaak, die haar ter harte gaat.
Jacob leidt Isaac naar het salon met een statigheid en een feestelijkheid, alsof de Fuentes een koning is en hij de alles-beheer-sende eerste minister. Hij voelt, dat een ernstige zaak hem zal verhogen, want als de Fuentes hem niet nodig had was hij niet gekomen. Men heeft hem nodig - hèm, Jacob Davidson - voor een grote zaak buiten zijn kerkelijke kring. Dat moet een zaak zijn uit de Christenwereld, waarin Isaac veel vertoeft. God heeft het beschikt, dat hij, Jacob, de parnas van de synagoge aan de Boompjes, raad zal geven of helpen in een zaak van Christenen. God heeft hem gezien, heel zijn leven lang heeft Hij op hem gelet en nu gaat Hij hem beproeven. Nu gaat Hij zien, of Jacob Davidson gelovig is, goed voor zijn medemens; en dat hij niet alleen een schriftgeleerde is, die de ritus nauwgezet volgt.
68