de kapitein gesmeekt hem voor de terugreis te komen afhalen uit Bahia Blanca, waar hij ziek lag. Zij zijn niet langs gegaan. Ook niet de volgende schepen van de reder. Ze hebben geen hand voor hem uitgestoken en hem vergeten, als een vod! En ik heb geschreven aan de reder, een voetval voor hem gedaan en toen heeft hij beloofd zijn best te doen om Jan op te sporen en terug te brengen. Maar hij was zijn belofte al vergeten, voordat ik zijn kantoor verlaten had. Jaren heb ik gewacht, jaren ben ik langs de havens gegaan om het volk te vragen naar Jan. Op een dag kwam er een stuurman bij mij en die bracht zijn bullen-kist met zijn laatste brief. Het scheepsvolk had voor mij gevraagd en gezocht door heel Zuid-Amerika, want het is best volk. Maar de reders zijn slecht! Jan was nog genezen, maar heeft het toch niet kunnen klaren en is van uitputting gestorven, toen hij al gemonsterd had voor de terugreis op een Spaans schip.’ Jannetje heeft het hoofd tegen de stoel geleund en de betraande ogen gesloten. Zachtjes praat zij voort:
‘En nu eet ik wéér brood, dat van het huis Van Sliedrecht komt!’ Isaac zit er stil bij en denkt na over Jannetjes verhaal. Hij kan zich indenken, wat er in haar omgaat en opeens voelt hij een tegenzin in Piet van Sliedrecht en de onderneming. Langzaam overwint echter zijn gezond verstand en hij probeert een uitweg te vinden, omdat hij zich bewust wordt dat Jannetje hem gaat verlaten.
‘ J annetje, luister eens. De oude heer heeft je al dat leed aangedaan. Maar hij is reeds lang dood en zijn zoon en opvolger heeft een goede naam als mens en patroon. Hij kan je de dierbare doden niet teruggeven, maar hij kent de misstanden uit zijn vaders tijd en heeft, voor zover ik gehoord heb, altijd getracht veel goed te maken en oud leed te verzachten door het betalen van pensioenen. Wanneer het de zeeman in de toekomst beter zal gaan, dan heeft Piet van Sliedrecht daar véél aan geholpen.’
Jannetje antwoordt niet; zij schijnt over Isaacs woorden na te denken. Als zij de ogen weer opent, is het, alsof al het zachte en hulpeloze eruit verdwenen is. Het zijn weer de sterke ogen van Jannetje van alledag.
‘Mijnheer de Fuentes,’ zegt zij beheerst, ‘wat raken mij de verbeteringen van Piet van Sliedrecht. Krijg ik mijn man hierdoor terug? Of kan ik de dood van vader vergeten? Of al de jaren, dat ik gezwoegd heb zonder geld voor mijn broers en zusters,
59